God verborgen

Frank Bosman

Meer | Reflectieve artikelen

God verborgen

Frank Bosman

Meer | Reflectieve artikelen
[origineel]

Kloosterleven en religieus analfabetisme

Originele tekst in het Engels

In 2017 maakte het Centraal Bureau voor de Statistiek (Sociaal Cultureel Planbureau) de nieuwste bevindingen over religieuze identiteit in Nederland bekend. De titel van hun persbericht: ‘Meer dan de helft van de Nederlanders is niet gelovig’. In 2017 was het volgens het bureau voor het eerst in de geschiedenis dat een minderheid (van 49%) van de Nederlanders zich niet identificeerde met een religieuze groepering of instelling. In 2012 identificeerde nog 54% zichzelf als ‘religieus’. Nederlandse kranten stonden te popelen om deze cruciale boodschap te melden, terwijl commentatoren debatteerden over het aanbrekende einde van het ‘tijdperk van religie’ in de westerse wereld. En terwijl in de nasleep van de politieke partij van Thierry Baudet, Forum voor Democratie het debat over ‘cultureel christendom’ in de Nederlandse samenleving is ontstaan, wordt het meestal geïnterpreteerd als een vocabulaire om nationalistisch beleid en anti-Islamgevoelens te maskeren. En hoewel sommige, meestal conservatieve en traditionalistische rooms-katholieken en protestanten niet ongevoelig zijn voor Baudets flirt, is de meerderheid kritisch over wat zij beschouwen als ‘kaping’ van hun geloof voor politiek gewin.

Het verval van religie

Desalniettemin is op zijn zachtst gezegd de positie van (geïnstitutionaliseerde) religie in Nederland in alle opzichten niet rooskleurig. Sociologische fenomenen als ontzuiling (Van Zanden), secularisatie (Halman, Platvoet), deïnstitutionalisering (Bonney en Trim) en individualisering hebben religieuze instituten naar de marge van de samenleving en op de grens van verdwijnen gedreven. Kerkgebouwen worden gesloten en afgebroken of herbestemd, nieuwe geestelijken zijn schaars, de sociale invloed wordt gemarginaliseerd, het collectieve beeld wordt besmeurd met beschuldigingen van seksuele intimidatie in pastorale relaties, het publieke beeld wordt gereduceerd tot exotisme en incidenten veroorzaakt door gelovigen in de marge van de religieuze denominaties. En de veronderstelde enorme mobiliteit van het strikt geïnstitutionaliseerde domein naar de meer geïndividualiseerde, spirituele sfeer is gedocumenteerd maar lijkt een aantal jaren geleden zijn hoogtepunt te hebben bereikt.

Tegelijkertijd, en ongetwijfeld oorzakelijk verbonden, is de afname van de religieuze kennis van de Nederlandse bevolking: de snelle afname van de collectieve en individuele kennis over het culturele, historische, politieke en juridische erfgoed van het christendom in onze moderne samenleving. Commentatoren hebben kritiek geuit op dit fenomeen en waarschuwen niet alleen voor de educatieve, intellectuele en ideologische impact ervan, maar ook voor een verscheidenheid aan praktische gevolgen met betrekking tot culturele waardering, politieke capaciteiten en gecompliceerde multireligieuze interacties door onder meer zorgverleners en ambtenaren. Degenen die niet voldoende kennis hebben van het religieuze domein – of ze nu zelf gelovig zijn of niet, is niet relevant – zijn verstoken van het begrip van een aanzienlijk deel van het menselijke woord, de ervaring en het bestaan.

Veel mensen hebben de achteruitgang van (geïnstitutionaliseerde) religie in verband gebracht met de achteruitgang van het collectieve en individuele geloof in het metafysische domein op zich, maar er zijn enkele complicerende elementen waarmee rekening moet worden gehouden. Het eerste voorbehoud bij het idee dat secularisatie ‘aan het gebeuren’ is, is dat het begrip in zijn ondertonen steeds normatiever is geworden ten koste van het – formele – beschrijvende gebruik ervan. Secularisatie is, zoals veel politici, opinieleiders, journalisten en academici geloven en verwoorden, niet iets dat zomaar gebeurt, maar een positief iets dat gebeurt. Secularisatie, het inzicht dat er mogelijk geen transcendentaal domein van bestaan zou kunnen zijn, omdat het dominante en reductionistische empirische paradigma een dergelijke gedachtevorm voorkomt, is een meer geavanceerde gemoedstoestand in tegenstelling tot ‘donkere’ tijden en plaatsen waar mensen ‘nog steeds geloven’ . Dit is echter geen feit, maar een mening.

Het tweede voorbehoud bij de veronderstelde vanzelfsprekendheid van secularisme is het feit dat het ‘seculiere experiment’ min of meer beperkt lijkt te zijn tot de westerse wereld, dat wil zeggen West-Europa en Noord-Amerika. De rest van de wereld ‘gelooft’ nog steeds, schijnbaar zonder zich al te veel zorgen te maken over het vermeende remmende effect op de vooruitgang van ontwikkelingslanden. De grote wereldreligies worden elk jaar groter, zelfs als de aantallen worden gecorrigeerd met de gestage groei van de mensheid als geheel. 95% van de groei van de mensheid wordt gerealiseerd in ontwikkelingslanden, waar 85% van de bevolking zichzelf als gelovigen omschrijven. Het idee van de suprematie van het secularisme is daarom een nogal eurocentrische of zelfs neokolonialistische benadering van het religieuze fenomeen.

Het derde voorbehoud betreft de aanhoudende aanwezigheid van religie in het Nederlandse (en Europese en Noord-Amerikaanse) publieke domein, voornamelijk in zijn islamitische vorm, in culturele uitingen, zoals romans, films en videogames, en in de schijnbaar onuitroeibare menselijke behoefte dat het leven zin heeft (zingeving). Aangezien onze collectieve culturele geschiedenis een smeltkroes is van Hellenistisch-Romeinse, Noorse en – overwegend – christelijke elementen, is het geen verrassing dat de verhalen die we elkaar vertellen, individueel (via films, romans en games) en / of collectief ( via onder meer kranten, nationale herdenkingsdagen en talkshows) veel dank verschuldigd zijn aan de Great Christian Narrartive. Boeken zoals de Harry Potter series van Rowling, games zoals Metro laatste licht, en series zoalsDe Messias voldoen aan onze behoefte aan ‘zingeving’ die zo inherent is aan onze soort.

Religieus analfabetisme

‘Wie zijn geschiedenis vergeet, is gedoemd het te herhalen’, zei de Italiaanse filosoof George Santayana. Ik zou willen parafraseren dat, wanneer iemand zijn religieuze geschiedenis vergeet, hij gedoemd is verbaasd te zijn over zijn heden, en beroofd is van zijn toekomst. Als onze samenleving doof en blind is op het gebied van (geïnstitutionaliseerde) religie en spiritualiteit, worden wij collectief beroofd van het begrip, niet alleen van ons gemeenschappelijk verleden en de gevolgen daarvan voor onze huidige samenleving, maar ook van de sociologische, filosofische en theologische betekenis en belang van de ‘religieuze substantie’ (zoals Jurgen Moltmann het beschreef) of ‘impliciete theologie’ (Paul Tillich) van ons huidige leven, naast wat religie en spiritualiteit betekenen voor het grootste deel van de mondiale wereld, ook voor degenen die onlangs naar onze delen van de wereld zijn gekomen, vooral de islamitische en christelijke vluchtelingen (migrantenkerken, voornamelijk van evangelische of pinkstergemeenschappen), die zichzelf hebben verplaatst (of werden verplaatst) naar onze landen.

Traditioneel gezien wordt de ‘alfabetisering’ van de jongere generaties uitgevoerd door degenen die hen voorafgingen, de oudere generaties, vooral in de context van huis en gezin, onderwijsorganisaties en kerkelijke organisaties zoals parochies en religieuze ordes en congregaties. De eerste twee religieuze educatieve contexten zijn in toenemende mate gecompromitteerd, en zelfs de derde heeft veel van zijn vroegere invloed en intellectuele kracht verloren, zowel kwantitatief als kwalitatief. Aangezien de nieuwe generaties ouders zelf onderworpen zijn geweest aan het proces van religieus analfabetisme, deels omdat voor hen hun ouders hetzelfde lot hebben ondergaan, zijn zij niet langer in staat om hun eigen nakomelingen op te voeden tot begrip van het religieuze domein in de samenleving. Meer nog, ze missen om te beginnen gewoonlijk het gevoel van noodzaak of urgentie daartoe .

Ten tweede zijn de onderwijsinstellingen, zoals basisscholen, middelbare scholen, hogescholen en universiteiten, voortdurend onder de loep genomen door degenen die secularisme evenzeer als een ideologie en als een realiteit beschouwen (zoals hierboven besproken), en het onderwerp religie steeds meer ‘onnatuurlijk’ vinden in wat zij beschouwen als’ neutraal onderwijs ‘. Hoewel de term zelf problematisch is, aangezien men gemakkelijk zou kunnen beweren dat elke vorm van onderwijs intrinsiek doordrongen is van de overdracht van ethische en morele waarden en normen, en omdat onderwijs inherent gericht is op de bevordering van het karakter van degenen die het ontvangen, is het begrip vaak gebruikt om elke verwijzing naar en elke overdracht van religieuze informatie als zodanig af te schaffen. Dit resulteerde vooral in Nederland in een implosie van het godsdienstonderwijs in het algemeen.

Als belangrijke kanttekening is het van het grootste belang dat ik een duidelijk onderscheid maak tussen ‘religie’ en ‘religieuze opvoeding’. Het tweede moet gelijk gesteld worden aan de ‘ouderwetse’ catechismusklassen in de onderwijs- of parochiecontext, in de eerste plaats gericht op de spirituele en intellectuele initiatie van (jonge) mensen in een specifiek geloof of denominatie. De eerste, waarnaar ik in dit essay verwijs, mag niet worden gelijkgesteld met initiatie, maar met het trainen van de competenties die nodig zijn om religieuze theorieën en praktijken te identificeren, analyseren en waarderen.

De derde traditionele categorie van religieuze alfabetisering, door middel van kerkelijke organisaties, staat ook onder enorme druk. De geïnstitutionaliseerde religieuze organisaties zijn kleiner geworden onder invloed van de eerder genoemde secularisatie, terwijl ze in toenemende mate niet in staat zijn om de interesse van de jongere generaties voor een langere periode te bereiken en vast te houden. Dit geldt zowel voor de parochies en bisdommen enerzijds, als voor de religieuze ordes en congregaties anderzijds, aangezien beide groepen in hoog tempo leden van de gemeenschap hebben verloren en, enkele uitzonderingen daargelaten, niet in staat zijn geweest om dit verlies, inclusief het verlies van financiële kracht en de afname van maatschappelijke invloed en relevantie, goed te maken.

Monastieke traditie

De Konferentie van Religieuzen in Nederland probeert al jaren een gecoördineerde uitfasering te faciliteren van de fysieke aanwezigheid van de meerderheid van de Nederlandse ordes en congregaties, of van hun vestigingen in Nederland (als ze deel uitmaken van een internationale structuur). Hoewel dit een paradoxaal beleid lijkt voor een conferentie die zich toelegt op de ‘wederzijdse coördinatie’ van monastieke activiteiten in Nederland, vraagt de seculiere en steeds verder seculariserende sociale status quo tegelijkertijd om een doordacht en zorgvuldig gepland proces om een einde te maken aan specifieke kloosterlijke aanwezigheid en organisaties, op een manier die recht doet aan hun eervolle geschiedenis en nalatenschap, terwijl tegelijkertijd wordt gezorgd voor de juiste zorg voor de oudere kloosterlingen en voor het herbestemmen van hun fysieke eigendommen. Terwijl de conferentie beweert dat ‘sommige gemeenschappen getuige zijn van een instroom van nieuwe leden’ en dat ‘op verschillende plaatsen nieuwe vormen van religieus leven zijn ontstaan’, zullen deze nieuwe initiatieven, die geestelijk vruchtbaar en bemoedigend worden geacht, – naar alle waarschijnlijkheid – niet in staat zijn om de neergang van het kloosterleven in Nederland als geheel te stoppen.

Niettemin wil ik betogen, dat de monastieke ruimtes en aanwezigheid in Nederland, of in andere geseculariseerde westerse landen, de voorkeur zouden kunnen hebben, of misschien de enige zullen zijn die in de nabije toekomst nog overblijven. De kerkelijke monastieke organisaties, of ze nu contemplatief of actief zijn, zijn altijd een dubbele tegenkracht geweest in de christelijke geschiedenis. De religieuze ordes, van Benedictijnen en Augustijnen, van Franciscanen tot Jezuïeten, en van Norbertijnen tot Dominicanen, de priorijen, abdijen en kloosters hebben altijd een sociologisch, politiek, ideologisch en financieel onafhankelijk domein gevormd, onafhankelijk van en gewoonlijk kritisch ten opzichte van zowel seculiere als kerkelijke machten, wat leidde tot vurige debatten met pausen, keizers, bisschoppen, koningen, kardinalen en prinsen, soms resulterend in lichamelijk letsel van individuele monniken en zusters, en / of de confiscatie of vernietiging van hun eigendommen.

Ook in het huidige seculiere en kerkelijke politieke klimaat kunnen religieuze ordes en congregaties nog steeds gebruik maken van deze traditie van dubbele onafhankelijkheid. Door hun gezamenlijke spirituele erfgoed, geschiedenis en werkzaamheden hebben abdijen en kloosters een bewezen sterke aantrekkingskracht op (jonge) mensen, die op zoek zijn naar inspiratie, catharsis en een praktische spiritualiteit. En meer dan hun collega’s van de ‘seculiere’ geestelijkheid hebben de Nederlandse monniken en zusters in de bredere samenleving een gunstigere reputatie, al werpt het schandaal rond het seksueel misbruik in pastorale relaties op zijn zachtst gezegd inderdaad nog steeds een schaduw op hun publieke imago. Desalniettemin worden religieuze ordes beschouwd als ‘mysterieus’, ‘mystiek’, ‘spiritueel’ en ‘authentiek’, positieve eigenschappen die de seculiere geestelijkheid en organisaties missen.

In dit opzicht kunnen de Nederlandse kloosters, abdijen en priorijen zichzelf gaan identificeren als een zeer belangrijk bolwerk tegen religieus analfabetisme in binnen- en buitenland. Naar mijn mening heeft het religieuze leven – of liever al de verschillende soorten monastieke tradities die de christelijke traditie kent – zes kenmerken die de religieuze ordes en congregaties een vanzelfsprekende locus biedt voor de voortdurende training van nieuwe generaties om de (en hun) existentiële dimensie van het menselijke individuele en collectieve bestaan te begrijpen. In min of meer willekeurige volgorde zijn deze zes kenmerken de volgende.

In de eerste plaats zijn veel religieuze ordes en congregaties in een ideale positie om de nieuwe generaties op te leiden in het religieuze domein – opnieuw, niet in de zin van evangelisatie, hoewel dat zijn eigen plaats kan hebben, maar in de zin van een proces van religieuze sensibilisatie. Traditioneel gezien bevinden kloosters, abdijen en priorijen zich ofwel binnen de parameters van grotere steden, ofwel op rustieke en vaak semi-afgelegen plaatsen. De afgelegen plek, vaak op het platteland, omgeven door bossen of weilanden, is een van de belangrijkste redenen waarom jongeren überhaupt naar deze plekken komen: de inherente rust die zo scherp contrasteert met de waargenomen ‘luidruchtigheid’ van de postmoderne samenleving .

Het tweede monastieke kenmerk is hun pedagogische, of beter gezegd, mystagogische traditie. Hoewel zeker vele ordes en congregaties verantwoordelijk zijn geweest voor het (hoger) onderwijs van ontelbare jongeren in en buiten Nederland, hetgeen soms zelfs de kern van hun missie was, heeft het religieuze leven ook het idee van en de gevoeligheid voor een ander soort onderwijs behouden, waarin de ‘student’ niet alleen wordt ingewijd in het rijk van cognitieve kennis, maar ook in de ervaring van de goddelijk-menselijke interactie die de kern vormt van de christelijke traditie. Hoewel dit op het eerste gezicht paradoxaal lijkt, aangezien ik heb betoogd dat de religieuze alfabetisering in de eerste plaats die van het cultiveren van de kennis van en gevoeligheid voor de religieuze dimensie moet zijn en niet van de individuele spirituele ontwikkeling op zich – hoewel de laatste niet per se een slechte zaak is, appelleert de mystagogische benadering, die inherent is aan het religieuze leven, aan meer dan het rationele deel van de mens. Het kloosterwezen kan een ‘lichamelijke’ vorm van religieus onderricht bieden, die het eenvoudige leren van uitsluitend rationele kennis overstijgt.

Ten derde, zoals ik al eerder heb betoogd, hebben de religieuze ordes en congregaties een aangenamer en positiever publiek imago dan veel van hun seculiere pendanten.

Ten vierde biedt het kloosterleven een context waarin extreme focus hand in hand gaat met een schijnbare overvloed aan tijd. De paradox van de, hoofdzakelijk maar zeker niet uitsluitend, contemplatieve aard van de religieuze ordes en congregaties biedt een strikte en ordelijke indeling van de dag in delen voor slaap, studie, werk en liturgie, terwijl aan de andere kant dit ritme een vanzelfsprekende ‘plaats’ geeft om ervaring en kennis over de religieuze dimensie van het menselijk bestaan aan elkaar te relateren.

Deze vanzelfsprekende kwaliteit wordt versterkt door het vijfde kenmerk van religieuze ordes en congregaties die in staat zijn om religieus analfabetisme tegen te gaan: hun gemeenschappelijke en voorbeeldige leven. Ook al zijn er religieuze ordes waarvan het monastieke leven niet, of niet zozeer gericht is op een gemeenschapsleven op zich, en ook al wil ik niet suggereren dat elke monnik of zuster per se onmiddellijk klaar is voor heiligverklaring, presenteren de broeders en zusters van de verschillende religieuze instellingen een manier van leven die tegelijkertijd zowel oud als zeer modern is, of dit nu in een publieke domein vorm gegeven wordt of in de context van een klooster. Het vanzelfsprekende gemeenschappelijke aspect van het monastieke leven – het begrijpen van elkaar als aan elkaar gegeven met ieders individuele kwaliteiten en fouten – is een tegenvoorbeeld geworden in de postmoderne wereld waarin bevrediging op korte termijn beter wordt geacht dan langdurige relaties. Onderrichten door voor te leven is daarbij het sleutelwoord. Natuurlijk is deze voorbeeldige manier om religieus begrip over te brengen niet alleen voorbehouden aan het religieuze domein, maar – zoals ik heb uitgelegd, vanwege de contra-culturele kwaliteit – is ze daar zeer bedreven in.

Het zesde en laatste monastieke kenmerk is de ervaring van de wereld als sacramentum mundi , als een verzameling vanloci theologici van Gods voortdurende zelfopenbaring. Zij het met het Jezuïtische concept van ‘God zoeken in alle dingen’, het Franciscaanse idee van de wereld als het zingen van lof voor zijn schepper, de Dominicaanse slogan van laudare, benedicere et praedicare (‘prijzen, zegenen en preken’), monastieke tradities hebben, vooral maar niet uitsluitend in hun actieve vorm, altijd het idee verkondigd dat God overal in de wereld te vinden is die Hij heeft geschapen. Dit idee van culturele theologie is gevoed door theologische noties als de spolia Aegyptiorum (Clemens van Alexandriën, Irenaeus van Lyon, Gregorius van Nyssa, Augustinus van Hippo), de logoi spermatikoi (Justinus de Martelaar), de praeparatio Evangelica (Ambrosius van Milaan), de eerder genoemde ‘impliciete theologie’ van Moltmann en Tillich, en het idee van de ‘tekenen van de tijd’ uit de tekst van het Tweede Vaticaans Concilie.

Monastieke hotspots

Gewapend met deze kenmerken en theologische erfenis zijn de religieuze ordes en congregaties in Nederland en andere westerse landen uitzonderlijk goed gepositioneerd om het religieuze analfabetisme tegen te gaan. Hun conventen en kloosters zijn vanzelfsprekende verzamelplaatsen, of ‘hubs’, voor jongere en oudere mensen die op zoek zijn naar spirituele verlichting, emotioneel evenwicht of een religieuze ervaring. Sommige van die moderne pelgrims blijven een korte tijd en kunnen terugkerende bezoekers worden, anderen blijven langer binnen of nabij een religieuze gemeenschap en verbinden hun leven op de een of andere manier met deze gemeenschappen.

Kunstenaars en sociale activisten worden van nature aangetrokken tot kloosterplaatsen vanwege hun geschiedenis van spirituele en sociale activiteiten. Christenen van allerlei denominaties komen samen in kloosters en abdijen om hun gemeenschappelijke geloof in Jezus van Nazareth te vieren in een kerkelijk-politieke omgeving waarin veel meer mogelijk is dan elders. Broeders en zusters opereren nog steeds op plaatsen waar de gemarginaliseerden van de huidige samenleving uit het zicht van het publiek worden gehouden: de armen, de daklozen, de vluchtelingen, de cynici en de verlorenen. En dat doen ze alleen maar omdat ze hen kunnen helpen in hun mysterie, maar in de sterke overtuiging dat de gemarginaliseerden een speciale betekenis en boodschap in en voor zichzelf hebben (de zogenaamde ‘voorkeursoptie’).[1]Door het goede voorbeeld te geven kunnen de religieuzen van Nederland een nieuwe ‘ruimte’ openen waarin religieuze conversatie en het delen van kennis en ervaring gemeengoed is. Het is een spirituele ‘veilige plek’, waar zoekers sceptici en gelovigen naast elkaar kunnen bestaan in een gemeenschappelijke zoektocht naar een betere wereld. Het is een ruimte waar mensen instinctief naartoe worden getrokken vanwege de teleologische, middelpuntzoekende krachten die er aan het werk zijn. Conventen en kloosters kunnen ‘monastieke hotspots’ worden waar geëxperimenteerd kan worden met een nieuw soort samenleving, een samenleving waarin ‘harde’ krachten worden overwonnen door zachtere machten.

Om zulke hotspots van religieuze her-alfabetisering van onze samenlevingen te worden, moeten de religieuze ordes en congregaties twee paradoxale dingen tegelijk doen: ze moeten enerzijds kracht en veerkracht putten uit hun eigen spirituele tradities en theologisch erfgoed, maar zich ver houden van de valkuil voor elke kerkelijke organisatie, dat wil zeggen, bij al hun inspanningen haar eigen voortdurende en individuele bestaan te postuleren. Ordes en congregaties zijn niet gebaseerd op het idee dat ze de voortdurende zekerheid van het christelijke reddings-verhaal vertegenwoordigen of zelfs maar belichamen. Het zijn middelen  om dat te helpen realiseren, maar ze zijn hieraan ondergeschikt. Ze bestaan om Christus te dienen, niet andersom.

Ik wil aan het einde van dit korte essay de Konferentie Nederlandse Religieuzen en alle ordes en gemeenten bemoedigen om met elkaar samen te werken om een gemeenschappelijke basis te vinden in de ‘monastieke substantie’ van de christelijke traditie, die niet gericht op het individuele voortbestaan van bepaalde kloosters of abdijen, maar op de voortdurende missie van de religieuze her-alfabetisering van Nederland en op de voortdurende herkenning van de deus incognitus van onze Westerse beschaving, dat wil zeggen, de voortdurende zelfopenbaring van God in alle volkeren, media, objecten en artefacten die deze beschaving voortbrengt. Niet om onkritisch te zijn over de samenleving en de krachten die haar in beweging houden, maar om meer bereid te zijn Gods aanwezigheid in alle dingen te ervaren.

Neem je macht terug, neem je kracht terug, verenig je zonder je inherente pluraliteit te verliezen, blijf tegelijkertijd loyaal en kritisch tegenover zowel seculiere als kerkelijke machten, kies altijd de kant van de onderdrukten en wees een veilige haven voor allen die toevlucht zoeken , spiritualiteit en verlichting. Wees als Christus: altijd hetzelfde en tegelijk altijd anders.

Eindnoten / Literatuurlijst

  1. CBS, ‘Meer dan de helft Nederlanders niet religieus’, https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2018/43/meer-dan-de-helft-nederlanders-niet-religieus [visited 8-2-20].
  2. Hans Schmeets, Wie is religieus, en wie niet?, CBS, oktober 2018, https://www.cbs.nl/-/media/_pdf/2018/43/2018st22%20religie.pdf [visited 8-2-20]
  3. Karel Smouter, ‘De Bijbel en Baqudet: hoe de christenen Forum voor Democratie vastgrijpen’, NRC 22-5-19, https://www.nrc.nl/nieuws/2019/05/22/de-bijbel-en-baudet-hoe-de-christenen-forum-voor-democratie-vastgrijpen-a3961248 [visited 8-2-20].
  4. Hassan Bahara en Annieke Kranenberg, ‘Hoe rechtzinnige katholieken samen met ‘cultuurchristenen’ de strijd aanbinden tegen links, Volkskrant, 12-07-19, https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/hoe-rechtzinnige-katholieken-samen-met-cultuurchristenen-de-strijd-aanbinden-tegen-links~b3136d9f/ [visited 8-2-20].
  5. R. Bonney en D. Trim (red.), The development of pluralism in modern Britain and France, New York: Peter Lang (2007); L. Halman, ‘Atheism and secularism in the Netherlands’, in: P. Zuckerman (red.), Atheism and secularity, deel 2, Santa Barbara: Praeger (2010), p. 155-176; J. Platvoet, ‘Pillars, pluralism and secularisation: a social history of Dutch sciences of religion’, in: G. Wiegers (red.), In Modern societies and the science of religions, Leiden: Brill (2002), p. 83-148; J. Zanden, The economic history of the Netherlands 1914-1995: A small open economy in the “long” twentieth century, London: Routledge (2015).
  6. T. Bernts en J. Berghuijs, God in Nederland 1966-2015, Nijmegen: Kaski (2016).
  7. S. Fens, ‘Het religieus analfabetism rukt op en dat neemt onrustbarende vormen aan’, Trouw 6-5-18, https://www.trouw.nl/religie-filosofie/het-religieus-analfabetisme-rukt-op-en-dat-neemt-onrustbarende-vormen-aan~b4196585/; L. van Eck, ‘Hulpverleners hebben “religieus analfabetisme”, en dat is lastig rond sexting’, NOS 5-2-19, https://nos.nl/artikel/2270630-hulpverleners-hebben-religieus-analfabetisme-en-dat-is-lastig-rond-sexting.html; A.J. Regterschot, ‘Google maakt religieus analfabetisme zichtbaar’, Reformatorisch Dagblad 14-12-17, https://www.rd.nl/kerk-religie/google-maakt-religieus-analfabetisme-zichtbaar-1.1453507; Redactie, ‘Minister Buitenlandse Zaken “religieus ongeletterd”’, in Katholiek Nieuwsblad 14-11-18, https://www.kn.nl/nieuws/ministerie-buitenlandse-zaken-religieus-ongeletterd/; M. Jansen, ‘Laten we creatief omgaan met onze christelijke traditie’, Friesch Dagblad 20-5-19, https://frieschdagblad.nl/2019/5/20/opinie-laten-we-creatief-omgaan-met-onze-christelijke-traditie [all pages visited 9-2-20].
  8. E.P. Kaufmann, Shall the religious inherit the Earth? Demography and politics in the twenty-first century, London: Profile (2011.)
  9. G. Santayana, The life of reason, volume one (1905), p. 284, found on: http://www.gutenberg.org/ebooks/15000 [visited 10-02-20].
  10. J. Moltmann, God for a secular society. The public relevance of theology, translated by M. Kohl, London: SCM Press (1999); P. Tillich, Theology of culture, edited by R. Kimball, Oxford: Oxford University Press (1959)
  11. R. Shaull, ‘Forword’, in: P. Freire, Pedagogy of the oppressed, translated by M. Bergman Ramos, New York: Herder and Herder (1970), p. 9-18.
  12. J. Miller and U. McKenna, ‘Religion and religious education. Comparing and contrasting pupils’ and teachers’ views in English schools’, British Journal of Religious Education 33,2 (2011), p. 173-187.
  13. G. Teece, ‘Is it learning about and from religions, religion or religious education? And is it any wonder some teachers don’t get it?’, British Journal of Religious Education 32,2 (2010), p. 93-103; N.P. Fancourt, ‘Re-defining “learning about religion” and “learning from religion”. A study of policy change’, British Journal of Religious Education 37,2 (2015), p. 1-16.
  14. English mission statement of the Dutch Conference of Religious in the Netherlands, available on their website at: http://www.knr.nl/documenten/MSe.doc [visited 11-02-20].
  15. p. Wittberg, The rise and decline of Catholic religious orders, New York: State University of New York Press (1994), p. 71-104
  16. E. Alkema, ‘Kloosters kunnen ons weer de weg wijzen’, Dagblad van het Noorden 27-22-17, https://www.dvhn.nl/meningen/Opinie-Kloosters-kunnen-ons-weer-de-weg-wijzen-22697139.html; J. Falke, ‘Contempleren in het klooster, terwijl de wereld in brand staat: “Vind je ons niet naïef?”’, Vrij Nederland 01-09-19, https://www.vn.nl/contempleren-klooster/ [both visited 12-02-20’].
  17. K. Rahner (red.), Encyclopedia of theology. The concise ‘sacramentum mundi’, New York: Burns & Oates (1975).
  18. F. Bosman, Gaming and the divine. A new systematic theology of video games, London: Routledge 2009), p. 15-36.
  19. R.M. Curnow, The preferential option fort he poor, Milwaukee: Marquette University Press (2012).

Over de auteur

Frank Bosman

Frank Bosman is cultuurtheoloog, onderzoeker aan de Tilburg School of Catholic Theology. Frank Bosman wordt in de Nederlandse media vaak gevraagd als een soort ‘katholieke specialist’ over de volledige reikwijdte van religie in de moderne samenleving in het algemeen en van het katholicisme in het bijzonder. In zijn artikel behandelt hij het onderwerp “God ondergedoken – kloosterleven en religieus analfabetisme”.