Gemeenschap in religieuze(n)stijl

Dr. Lea Verstricht

Congres | Zaterdag 30 november 2019

Gemeenschap in religieuze(n)stijl

Dr. Lea Verstricht

Congres | Zaterdag 30 november 2019
[origineel]

Mensen hebben zich altijd verzameld bijvoorbeeld ter ondersteuning van elkaar – we worden nu eenmaal hulpeloos en overgelaten aan anderen geboren – of ter bescherming van zichzelf en elkaar, tegenover krachten die de menselijkheid onder druk zetten. Beide motieven veronderstellen een bepaalde verantwoordelijkheid van mensen voor mensen en hun leefwereld.

Het bijbelse verhaal speelt zich af tussen enerzijds de scheppingsverhalen, waarvan we in deze lezing vooral de zinnen: ‘mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen’, en ‘het is niet goed dat de mens alleen blijft’ onthouden, en anderzijds de stad waar God tussen zijn mensen komt wonen in het boek van de Openbaring. Tussendoor gaat God een verbond aan met een volk, zendt Hij zijn Zoon die een groep van leerlingen kiest die de Kerk zullen ontwikkelen, enzovoort.

Het is deze natuurlijke én religieuze basis die ook het religieuze leven de voorbije millenia, tot nu toe, heeft geïnspireerd om zich te huisvesten en het leven te ordenen in min of meer gesloten en/of open gemeenschappen.

De term en het concept gemeenschap staan vandaag onder druk. Of zijn aan een herinterpretatie toe. Door de nadruk op de autonomie en de individualiteit van de mens, door de mobiliteit en de omvang van de leefomgeving van hedendaagse mensen, door ontwikkelingen die ons de indruk geven niet meer afhankelijk te zijn van elkaar, door een complexe mengeling van evoluties weten mensen steeds minder vaak bij welke gemeenschap ze horen. Onze wereld wordt groter, onze wereld wordt tegelijk veel kleiner. Vandaag wil ik een bijdrage leveren aan de reflectie omtrent gemeenschap in onze hedendaagse westerse samenleving.

1. Gemeenschappen ontstaan in de spanning van tijd en ruimte.

Gemeenschappen bestaan vooraleer mensen individueel geboren worden. Een gezamenlijk verleden, een gedeelde geschiedenis bindt mensen aan elkaar. Gemeenschappen bestaan ook omdat ze een gedeelde toekomst zien. Er wordt samen geleefd, of we elkaar nu van eerder kennen of niet. Ze kent dus een spanning in de tijd. Zeker in grote steden bestaat er iets als wat ik noem ‘anonieme verbondenheid’ waarin we weten dat we dezelfde publieke ruimte delen en daarvoor samen verantwoordelijk zijn, zonder elkaar te kennen. Deze anonieme verbondenheid, die zich ondertussen over de hele samenleving uitstrekt, hoeft niet enkel een slechte interpretatie te krijgen. Ze maakt ons ook weer bewust van onze onderlinge afhankelijkheid.

Ook een christelijke gemeenschap kent deze spanning in de tijd: ze bestonden al voor je er lid van werd, en hun traditie heeft zich in die eerdere tijd in een historische vorm gegoten. Het gevaar is altijd dat deze vormen daarbij al snel tot de kern van de gemeenschap worden.
Een christelijke gemeenschap wordt gekenmerkt, niet zozeer door dat gezamenlijk verleden of die bepaalde historische vorm, maar door een gezamenlijk vertrekpunt, een centrum waarrond de gemeenschap wordt opgebouwd.

  • Het gezamenlijk vertrekpunt is de passage van Jezus op deze aarde, zijn leven, dood en verrijzenis. Die relatie tot Christus en zijn Vader, God, is bron van elke christelijke gemeenschap. Die kern bepaalt ook de onderlinge én de externe relaties.
  • Die gemeenschappen hebben in de loop der tijd allerhande historische vormen aangenomen. Ze wilden daarmee antwoord bieden op verlangens van mensen (spiritueel, sociaal,enzovoort) en/of een tegendraads getuigenis zijn omwille van de verwachting van het Rijkvan God waarin christenen hun hoop hebben gesteld.
  • Een christelijke gemeenschap ent zich op de incarnatieidee en de belofte in de Apocalyps dat God tussen zijn mensen komt wonen. Dat geloof maakt dat het christendom een godsdienst is die zich incultureert en zich dus ook midden in de ruimere tijd en ruimte plaatst waarin ze zich bevindt.

De spanning van tijd en ruimte werd voor religieuze gemeenschappen, die vaak al eeuwen bestonden, heel helder in de oproep van de documenten van Vaticanum II. Enerzijds werd de gerichtheid op Christus en de gemeenschap daarrond als centraal punt behouden. Anderzijds klonk het appel om naar buiten te komen duidelijker dan ooit tevoren. Het omkeren van de bestaande gemeenschappen via ‘kleine’ aanpassingen zoals kledij, het slot, de orde van de dag, enzovoort, bleek ook een omdenken te zijn van de relatie tot de bron Christus, en dus van de gemeenschap zoals ze zich tot dan toe had gevormd. Misschien zijn de uiterlijke aanpassingen die Vaticanum II vroeg wel meer de oorzaak van het vertrek van vele religieuzen in de post-Vaticaanse periode, dan van de openheid op de wereld. De vertrouwdheid van de gemeenschap zoals men die kende, of beter: van de historische vorm waarin het geloof was gegoten, was verdwenen. Aan mensen werd plots gevraagd meer met elkaar te gaan samenleven, waarbij de onderlinge relaties indringender aanwezig kwamen zodat de aandacht op de kern van de zaak, de imitatio Christi, soms naar de achtergrond leek te verdwijnen. Gemeenschap of communio was op zich nooit een thema geweest, en op enkele jaren tijd was het verworden tot een gegeven dat actief beleefd en onderhouden moest worden. Mensen aan elkaar overgeleverd, in plaats van aan Christus. Zo kon het toch aangevoeld worden.

2. Concentratie op de gemeenschap zelf.

Gemeenschap is nooit een statisch gegeven. Als het dat wordt, dreigt het te verzieken of te gaan schimmelen, om woorden van paus Franciscus te gebruiken. Maar het is wel een constitutief gegeven voor religieus leven, ook in de brede zin van het woord. En eeuwenlang beleefden vele religieuzen een vaste vorm van religieus leven. Sandra Schneider merkte in haar trilogie over religieus leven ( einde van de jaren 90 van vorige eeuw) op dat vrouwelijke religieuzen door de hervormingen van Vaticanum II op dertig jaar tijd een evolutie doormaakten waar de wereld vierhonderd jaar over gedaan had. Zelden of nooit werd stilgestaan bij het gemeenschapsleven zelf, het werd als evident en vanzelfsprekend beschouwd. Zolang dat potje gesloten bleef, en men zich niet afvroeg of dit normaal was of niet, was er geen probleem. Maar zodra het gemeenschapsleven gethematiseerd werd, kwam aan het licht hoe broos en onervaren en misschien zelfs onvolwassen hiermee was omgegaan.

Een christelijke religieuze gemeenschap, met Christus in haar kern, heeft niet echt een model waarop ze zich kan richten. Een gemeenschap van religieuzen heeft niets te maken met een bloedband, denk daarbij aan de vraag van Jezus: “wie is mijn moeder, wie zijn mijn broers en zussen?” ( Mc 3,33-35 ) of aan de uitspraak (Lc 14,26): ‘Wie naar Mij toe komt, moet zijn vader en moeder, zijn vrouw en kinderen, zijn broers en zusters, ja, zelfs zijn eigen leven verfoeien; anders kan hij geen leerling van Mij zijn.” Je wordt ook geen lid van een religieuze gemeenschap omwille van iemand anders in die gemeenschap, en het is ook geen noodzaak voor je redding. Toch zijn katholieke religieuze gemeenschappen een van de meest stabiele en langdurige vormen van vrijwillige gemeenschap in de geschiedenis van de Westerse wereld. Maar ofschoon het niet evident is, kan het wel geleerd worden. Aandachtspunten daarbij zijn, je inschakelen in een christelijke traditie, liturgie en

sacramenten, missie of zending, het leiderschap en lidmaatschap. Het zal blijken dat gemeenschap vormen gepaard gaat met allerlei onvolmaaktheden die eigen zijn aan mensen, maar ook met een belofte van nieuw of eeuwig leven.

Hoe onderlinge verhoudingen typeren? Gemeenschap als vriendschap

We halen de term ‘vriendschap’ uit het vierde evangelie van Johannes. Onderlinge relaties staan bij hem centraal en ze worden vaak als ingewikkeld afgedaan. Een relatie speelt zich dan ook af op verschillende niveaus en het gaat altijd over meer dan louter jij en ik. Het gaat over God, over Jezus, zijn leerlingen, over de hele wereld, en over de Geest en daarin situeren zich ook de onderlinge verhoudingen. Ik schets enkele voorbeelden.

God heeft de wereld zo liefgehad dat hij zijn enige Zoon heeft gezonden (Joh 3,16); Die zoon wordt vergeleken met de logos in de proloog van het vierde evangelie (Joh 1,1-18). De Zoon heeft een speciale band met de mensen én de Vader en daardoor zijn ook mensen met de Vader verbonden, denk aan de wijnstokmetafoor (Joh 15,1-11). Die zoon geeft ook opdracht aan mensen om elkaar onderling lief te hebben, en het leven te geven voor de vrienden (Joh 15,12-16), waarna Hij ook zegt dat zijn leerlingen zijn vrienden zijn en vraagt om vruchten voort te brengen die blijven duren. Ook als hij er niet meer is, zal hij de andere Helper zenden, die in Hem verankerd is, de Geest van waarheid die zijn leerlingen zal leiden, maar waarop de wereld niet zit te wachten (Joh 14-16-17; 16,13-15)

Jezus wordt wel eens vergeleken met de Wijsheid van God uit het OT als hoogste ontwikkeling van de logos, als het woord van God. Die wijsheid zoekt als creatieve liefde een plaats om onder de mensen te wonen en hen tot vrienden van God te maken. (Wijsh 7,27)

Hoe kunnen we die relaties en die vriendschap interpreteren? Door de gedeelde Vader zijn we allemaal kinderen van God geworden. Het verbindt ons als broers en zussen. Die broers en zussen hebben een spirituele band, en staan nooit op zichzelf. Het is een gemeenschappelijk gegeven. Onszelf kind van God weten, betekent gemeenschap vormen met de anderen. Dat is de basis voor de vriendschap zoals Jezus die uitlegde voor zijn leerlingen. De evangelische vriendschap heeft verschillende kenmerken:

  • Gelijkheid en wederzijdsheid: vrienden staan ten dienste van elkaar en elke ongelijkheid wordt weggewerkt, denk aan de voetwassing (Joh 13,1-20)
  • Ze bestaat enkel in de gedeelde vrije liefde, die zich steeds verder ontwikkelt. In het religieuze leven komt dit tot uiting in het delen van het leven, in armoede, in kuisheid en gehoorzaamheid tav elkaar; volledige afhankelijkheid van elkaar.
  • Elke vriendschap is ook gericht op individuen, vriendschap gaat tussen personen en is sterk afhankelijk van de personen in kwestie. Waar we een liefde kunnen voelen voor de mensheid of de wereld, gaat vriendschap naar de individuele persoon.

Dit betekent dat religieuze gemeenschappen, die zich durven laten leiden door de vriendschap zoals Jezus ze voorschreef, een leven verondersteld dat gedeeld kan worden met elkaar, waar structuren van dominantie en hiërarchie worden omgekeerd of onderuit gehaald. En dat vanuit de geleefde

vriendschap vanuit Jezus, Zijn Vader en zijn Helper, de Geest van waarheid, een zending naar de wereld wordt gevraagd die een liefde kent voor de hele aarde.

Ook wat de zending betreft merken we een groot verschil tussen bijvoorbeeld het zendingsverhaal van Mattheus: het ‘gaan naar de uiteinden van de aarde en alle volken tot de Mijne maken’, en het zendingsverhaal bij Johannes: “Vrede zij u: zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend Ik u, en hij blaast hen toe en zegt: Neem in u op, de heilige Geestadem, wiens zonden jij vergeeft, aan hen zal vergeven worden, van wie jij ze vasthoudt, zijn ze vastgehouden.” (Joh, 20,21-23)

Het leven in een gemeenschap van vriendschap en gelijkheid is primair. Als dat goed zit, werkt de inspiratie door zo dat het bij anderen en een verlangen kan wekken van vrede, van vriendschap. Een ecologische betrokkenheid en een profetische missie zijn logische consequenties die daaruit voortvloeien.

De vriendschap die eigen is aan een christelijke religieuze gemeenschap is erop gericht tot inspiratie van velen te zijn. Op die manier wordt gemeenschap tot teken en getuigenis in een wereld waarvan soms lijkt alsof ze geen raad weet met geloof, met hoop of met liefde.

Bekijk video:

Over de auteur

Dr. Lea Verstricht

Dr. Lea Verstricht is a theologian and researcher at KU Leuven on Monastic Pastoral Care and in the diocese in Antwerp on Religion in the City. She has coached several religious orders.