Een nieuwe weg voor religieuze gemeenschappen

Eric Holterhues

Nieuw | Reflectieve artikelen

Een nieuwe weg voor religieuze gemeenschappen

Eric Holterhues

Nieuw | Reflectieve artikelen
[origineel]

Een boek dat anders wellicht bij het oud papier was beland, vond in Eric Holterhues een geïnteresseerde lezer. Een biografie over kardinaal Bernard Alfrink uit 1997 inspireerde hem om voor dit themanummer vijf handvatten te formuleren voor de vernieuwing van religieuze gemeenschappen.

Een vriendin van mij ruimde een tijdje geleden haar boekenkast op en vond er de biografie over kardinaal Bernard Alfrink (1900-1987), aartsbisschop van Utrecht van 1955 tot 1975[1]. Het boek had ze ooit eens gekregen van een van de Nederlandse bisschoppen die hem nog goed heeft meegemaakt. Omdat ze er zelf niets meer mee deed, gaf ze het aan mij, ervan uitgaande dat ik er belangstelling voor zou hebben. Het boek intrigeerde me inderdaad enorm. Niet zozeer vanwege Alfrink, die bekend stond als een nogal afstandelijke en autoritaire man die met verloop van tijd wel een meer open houding ontwikkelde, maar omdat het boek een goed beeld geeft van de snelle ontwikkelingen in de 20ste eeuw. Alfrink was geboren in 1900 en zat op het seminarie in de jaren 1920. Die tijd is totaal niet te vergelijken met veertig jaar later toen kerk en samenleving schreeuwden om vernieuwing. Ik haal uit het boek vijf handvatten voor deze vernieuwing.

In dit artikel spreek ik veel over de (rooms-katholieke) kerk. Dat is mijn religieuze gemeenschap en de context waarin ik mij beweeg. Maar mutatis mutandis kunnen deze lessen even goed gelden voor alle (religieuze) gemeenschappen, ook deze die de laatste jaren zijn ontstaan.

[1] Ton H.M. van Schaik, Alfrink. Een biografie, Anthos, Amsterdam, 1997.

1. Rouwverwerking serieus nemen en afscheid nemen van oude beelden

Zoals gezegd zijn de ontwikkelingen in de samenleving en dus ook in de kerk – de kerk maakt immers onderdeel uit van de samenleving – razendsnel gegaan in de 20ste eeuw, zowel in Nederland als in België. Toen Alfrink geboren werd, stond de kerk midden in de samenleving. Dat was ook nog zo in 1955 toen hij aartsbisschop werd, alhoewel de eerste scheurtjes toen zichtbaar werden. Nog eens vijfenzestig jaar later zijn de traditionele instituten steeds meer van het toneel verdwenen.

Ik ben zelf geboren in 1972 in Rotterdam-Zuid. Destijds waren er alleen al in Rotterdam-Zuid – een bescheiden gebied met een beperkt aantal katholieken – met de ogen van nu, heel wat religieuze gemeenschappen: een communiteit van de Franciscanen, van de Kruisheren, de Kapucijnen, de zusters van Jezus, Maria en Jozef, de zusters van de Eucharistie en de broeders van Saint-Louis. Ruim achtenveertig jaar later is dat voltooid verleden tijd en zijn al die gemeenschappen verdwenen. Was de gemiddelde leeftijd van menig religieus destijds tussen de 50 en 60 jaar, thans zijn de religieuzen die er nu nog zijn in Nederland en België ver in de 80. Ik heb er nog een staartje van meegemaakt, laat staan mijn ouders en grootouders en dus ook de religieuzen zelf. Zij hebben in korte tijd een enorme verandering moeten doorstaan. En bij velen leidt dat tot veel verdriet. Velen, religieuzen en niet-religieuzen, zitten nog met de oude beelden – positieve en negatieve – van religieuze gemeenschappen in hun hoofd.

We moeten dat serieus nemen en ik denk dat we daar doorheen moeten, door deze rouwfase waarin sommigen hun kop in het zand steken (“er is best nog wat belangstelling hoor!”), sommigen te snel vooruit willen en anderen alleen maar nostalgisch terugkijken naar wat was. Misschien moet nog veel meer weg voor we weer echt vrij kunnen nadenken over de toekomst

2. Never waste a good crisis: van institutioneel naar spiritueel

Opvallend in het boek over Alfrink is dat er veel meer wordt gesproken over de kerk dan over God. En over spiritualiteit wordt al helemaal weinig gesproken. Daarmee moeten we niet concluderen dat Alfrink geen gelovige man was. Alfrink komt uit een generatie waar geloof er met de paplepel werd ingegoten. Geloof was voor zijn generatie een vanzelfsprekendheid waar nauwelijks over werd gesproken. Katholieken vinden het sowieso lastig om over hun geloof te spreken. Dat deed de pastoor wel voor ons. Ben Möller (1923-1999), de toenmalige bisschop van Groningen, zei in 1988 over hem: “Kardinaal Alfrink vond het spreken over God alleen eigenlijk iets te vaag. (..) In de spiritualiteit van kardinaal Alfrink stond de kerk centraal”.[1]

Ik herken een dergelijke houding ook bij mijn tante. Zij is haar hele leven religieuze geweest van een kleine diocesane congregatie, de Liefdezusters van de Heilige Juliana van Falconieri. Die congregatie legde zich toe op gezinshulp. Mijn tante trok na het Tweede Vaticaans Concilie zo gauw het kon haar habijt uit en ging voortaan in burger. Ze ging op zwemles en rookte af en toe een sigaretje. En ze bleef op en top religieuze van een actieve congregatie: bad dagelijks het rozenhoedje, ging dagelijks naar de Mis en zette zich tot op hoge leeftijd in voor anderen. Maar ze vond het moeilijk te verwoorden wat haar dreef.

Dat kan nu niet meer. Wil er een toekomst zijn voor religieuze gemeenschappen, dan moeten die veel meer expliciteren wat hen drijft. Want geloof is verre van een vanzelfsprekendheid geworden. En we leven thans in een anti-institutioneel tijdperk: we hebben grote moeite met de grote verhalen en institutionele vormen van religie. Dat geldt niet alleen voor religie. We zien eenzelfde houding ook ten aanzien van de gevestigde politieke partijen. De huidige crisis – als we het al zo willen zien – is niet alleen maar slecht. Ze kan ons uitdagen om opnieuw te onderscheiden waar het ons werkelijk om gaat; wat ons werkelijk beweegt. En daarbinnen passen instituties. Die zijn uiteraard niet slecht. Zij zijn broodnodig en hebben in de katholieke theologie ook een theologische betekenis. Dat was ook ten diepste de spiritualiteit van kardinaal Alfrink waar bisschop Möller op doelde: geloof is er niet los van een gemeenschap. Maar in het huidige tijdsgewricht worden de oude instituties en religieuze gemeenschappen uitgedaagd dat opnieuw te expliciteren, moeten ze “met de billen bloot” omdat alle vanzelfsprekendheid wel weg is. Worden ze gedwongen ‘bereid te zijn tot verantwoording aan wie hen rekenschap vraagt van de hoop die in hen leeft’.[2]

[1] Idem, p. 529.

[2] 1 Petrus 3, 15

3. Zalig de onwetenden

Alfrink is wereldwijd bekend geworden door zijn bijdrage aan het Tweede Vaticaans Concilie. Dit concilie moest vernieuwing en herbronning brengen in de rooms-katholieke kerk, maar veel strandde toch wederom in een institutionele benadering waarbij al gauw kampen ontstonden van conservatieven en progressieven. In de uiterste flanken wist de één heel zeker dat het terug moest naar vroeger en de ander wist zeker dat alles op de schop moest.

Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat dit ‘zeker weten’ ook iets van angst met zich meedraagt. Hét moet zo en zo. Maar ik vraag me af of zulke vasthoudendheid ons veel verder brengt als we nadenken over de toekomst van religieuze gemeenschappen. Sommige religieuze gemeenschappen gaan vandaag de dag weer nadrukkelijk hun religieuze kleed dragen. Daar is niets op tegen – en ik heb er zelfs een zekere voorkeur voor – maar ook daar meen ik een bepaalde geforceerdheid te zien. Iets van: zo, dit punt hebben we in ieder geval gezet.

Maar de tijd waarin we leven is bijzonder. We leven in een geseculariseerde samenleving waarin de oude tekens (zoals het habijt) niet meer worden herkend. De ontwikkelingen gaan snel: uitvindingen van tien jaar geleden zijn vandaag alweer achterhaald. Door internet is de wereld een dorp geworden. Krampachtig vasthouden aan eigen waarheden gebeurt zo vaak uit angst. Misschien vragen deze tijden wel om loslaten. Om het even niet meer weten. Om de Geest het vrije spel te laten. Juist omdat de oude beelden worden afgebroken en er nog geen nieuwe voor in de plaats zijn gekomen.

Een pastor vroeg mij laatst toen ik in een parochie een lezing gaf over duurzaamheid: “Allemaal leuk en aardig die duurzaamheid, maar ik heb eigenlijk een heel andere vraag: ‘Hoe krijgen we ze er weer bij?’” Kennelijk zat die vraag hem hoog omdat mijn lezing over een heel ander onderwerp ging. De vraag vond ik intrigerend: wie is ‘we’?, wie is ‘ze’?, wat is ‘erbij krijgen’? en vooral ook: wat is ‘weer’? We zitten thans al met de derde generatie die zonder institutionele religie is opgegroeid. Maar kennelijk leeft er bij velen het beeld dat we zo snel mogelijk weer terug moeten naar hoe het was.

Durven we het aan los te laten? Het even niet maakbaar te laten zijn?

4. En het woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond

In het hart van de katholieke theologie staat de incarnatietheologie. We geloven en hopen dat God mens geworden is. Vanuit dit geloof in de menswording van God wordt de werkelijkheid fundamenteel positief ervaren: God komt immers tastbaar in ons midden. De katholieke traditie werkt dit tastbaar worden van God in de wereld, in de aardse dingen, verder uit. De incarnatietheologie is zo fundament voor veel katholieke theologie. Zo is zij fundament voor de sacramententheologie: in aardse tekenen als olie en water is God werkzaam en in brood en wijn kan de Heer niet zomaar symbolisch, maar werkelijk tegenwoordig worden. Een gemeenschap van mensen wordt Lichaam van Christus genoemd. In de spiritualiteit van de incarnatie is, volgens de Amerikaanse jezuïet James Martin, God niet alleen maar ‘daarboven’ of ‘daarbuiten’ maar ook in de wereld van alledag; in de dingen van de wereld. Volgens mij is de spiritualiteit van de menswording van God niet iets van toen en daar, maar een opdracht: God moet ook nu geboren worden in elke tijd, streek, karakter, in elke mens. Dit incarnatorische denken is een en-endenken: het is én het serieus nemen van de huidige tijd en context, én ze tegelijkertijd ook relativeren. Die houding geldt ook voor het nadenken over de toekomst van religieuze gemeenschappen: de oude wortels serieus nemen én tegelijkertijd deze tijd serieus nemen.

De toekomst van religieuze gemeenschappen zal er immers zijn binnen een geseculariseerde wereld. Dat vraagt alleen daarom al ten principale een flinke schaalverkleining en een bescheiden opstelling. De huidige context is er bovendien een waarin we – zeker binnen de katholieke wereld na het Tweede Vaticaans Concilie – met veel meer waardering zijn gaan nadenken over de plaats van de leek en diens engagement in de wereld. In die zin is roeping en zelfs ‘religieus leven’ een bredere categorie geworden. Daaruit volgt dat religieus leven in de strikte zin van het woord samenwerking vraagt met geëngageerde leken.

De religieus van deze tijd en plaats is dus iemand die zich een geesteshouding heeft eigen gemaakt van bescheidenheid, waardering van anderen en samenwerking met anderen.

5. Leve het oude!

Kardinaal Alfrink is 87 geworden. Hij was eigenlijk – zo blijkt uit het boek – in zijn spiritualiteit een behoudende man, weliswaar met een grote openheid naar mensen die er anders in stonden. Hij koesterde de spiritualiteit waarin hij was opgegroeid en die hij ook op het seminarie als vorming had meegekregen: de aloude, beproefde gebedsvormen van de rooms-katholieke kerk. Als die een leven lang meegaan en de ‘wederwaardigheden’ van eeuwen hebben doorstaan, dan moet daar veel goeds in zitten.

Als we nadenken over de toekomst van religieus leven in onze huidige context, dan kan dat ook niet anders dan door het verleden serieus te nemen – de oude, beproefde gebedsvormen die vele, vele generaties troost, zin en schoonheid hebben gegeven. We kunnen leren van de ervaringen van stichters van religieuze gemeenschappen in het verleden die door schade en schande wijs zijn geworden. Alleen maar gefocust zijn op vernieuwing en op de toekomst kan ons in de valkuil doen belanden dat we ‘het wiel opnieuw gaan uitvinden’ en dezelfde fouten gaan maken die generaties voor ons al hebben gemaakt.

Tot besluit

Als we door de huidige rouwverwerkingsfase heen zijn gekomen, kan nadenken over de toekomst van religieus leven een enthousiasmerende uitdaging zijn. Een uitdaging omdat we vaarwel zeggen aan de oude beelden en nog geen nieuwe hebben en het dus moeten uithouden in een periode van het even niet-weten. Het vraagt om het aannemen van een houding die de huidige tijd én serieus neemt én tegelijkertijd ook niet verabsoluteert. Maar gelukkig hoeven we het niet zonder ervaring te doen: we kunnen bouwen op de kennis en ervaring van eeuwen voor ons.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in Tijdschrift voor Geestelijk Leven, 2021-1 

Over de auteur

Eric Holterhues

Eric Holterhues (1972) werkt ruim twintig jaar in de financiële sector en is sinds 2017 directeur van Oikocredit Nederland, een internationale social impact investor die in Afrika, Azië en Latijns-Amerika financiering verstrekt aan microfinancieringsinstellingen, landbouw en duurzame energie. Voorheen werkte hij onder andere in verschillende managementposities bij Triodos Bank. Holterhues studeerde Theologie in Utrecht en volgde daarnaast vakken in economie, beleid en management en marketing en communicatie aan de universiteiten van Nijmegen, Utrecht, Rotterdam en New York.

ericholterhues@gmail.com

https://www.linkedin.com/in/ericholterhues/?locale=nl_NL