De Abdijhoeve Betlehem van de Sint Willibrordsabdij te Doetinchem

Abt Henry Vesseur OSB

Reflectieve artikelen

De Abdijhoeve Betlehem van de Sint Willibrordsabdij te Doetinchem

Abt Henry Vesseur OSB

Reflectieve artikelen
[origineel]

Op 23 september 2021 was de feestelijke opening van Abdijhoeve Betlehem de bekroning van een omvangrijk bouwproject dat vijf jaar eerder in gang was gezet. Eind 2016 besloten de monniken van de Sint Willibrordsabdij tot uitbreiding van het toenmalige stiltecentrum met het oog op een hoger rendement van de bestaande gebouwen ten behoeve van een stabiele financiële basis voor de abdijgemeenschap. Toch gaat het hier niet alleen om een verdienmodel, maar om een fundamentele keuze voor de gastenontvangst als een vorm van apostolaat die ook een teken van onze tijd wil zijn.

“Vergeet de gastvrijheid niet; door haar hebben sommigen zonder het te weten engelen onthaald” schrijft de auteur van de Hebreeënbrief (13,2). Jezus zelf had tijdens zijn prediking getuigd dat bij het laatste oordeel zal blijken dat zijn leerlingen in de vreemdelingen Hemzelf hadden ontvangen (vgl. Mt. 25, 31-46). Het belang van de gastvrijheid is reeds in het Oude Testament op bijzondere wijze geïllustreerd door de gastvrijheid van Abraham (Gen. 18). Hij ontvangt drie mannen die goddelijke gezanten blijken te zijn en hem de geboorte van een zoon aankondigen.

De monniken, die in de vierde en vijfde eeuw in de woestijnen van Egypte, Syrië en Palestina verbleven als kluizenaar, hechtten, geheel in de lijn van deze Bijbelse getuigenissen, grote waarde aan de gastvrijheid als teken van naastenliefde. In de Regel van de Westerse monnikenvader Benedictus van Nursia (+ 547) vinden we vervolgens een uitgebreid hoofdstuk dat gewijd is aan het ontvangen van gasten binnen de monnikengemeenschap. “Alle gasten worden ontvangen als Christus zelf” zo opent dit hoofdstuk (RB 53,1). Daarmee wordt een spiritueel fundament gelegd voor de praktijk van de gastvrijheid in de kloosters die leven volgens de Benedictijnse Regel.

Benedictus leefde in de turbulente tijd van de volksverhuizingen. Het was een tijd van ingrijpende migratie van grote bevolkingsgroepen vanuit het oosten van Europa en Azië naar het westen. De kloosters die Benedictus stichtte waren gebaseerd op het principe van de stabiliteit welke de monniken beloven bij hun professie. De gastenverblijven van de kloosters boden door deze ‘stabilitas loci’ ook aan op drift geraakte mensen vaste ankerplaatsen. Niet enkel fysieke houvast in tijden van onrust, maar ook erkenning van hun waardigheid als mens omwille van de overtuiging dat in elke gast Christus zelf wordt geëerd.

De gastenverblijven hebben een grote impact gehad op de samenleving, toen en nu. Nog altijd herinneren de ‘gasthuizen’ in onze tijd aan de zorg die oorspronkelijk werd geboden aan de poorten van de kloosters. De gasten mogen het volgens Benedictus aan geen enkele goede zorg ontbreken. Die zorg betreft zowel de lichamelijke als de geestelijke dimensie van het menszijn. De ontvangst in het klooster wordt volgens de Regel niet enkel omgeven door gebed, Bijbellezing en geestelijke zorg. Evenzeer wordt waarde gehecht aan vakbekwame koks die de maaltijden voor de gasten moeten bereiden en aan comfortabele kamers met bedden “die gereed staan” voor de komende gast.

Voor hun levensonderhoud moeten de monniken overeenkomstig een Bijbelse wet zelf zorgdragen. In de traditie van het benedictijns monachisme zijn er verschillende vormen van arbeid mogelijk. Een belangrijke plaats heeft eeuwenlang de landbouw en veeteelt ingenomen. De ontginning van onvruchtbare gronden en de productie van vlees en zuivel droegen niet alleen bij aan het levensonderhoud van de monniken, maar ook aan de welvaart van de kloosters en aan die van de omringende burgers. De kloosters werden meer en meer centra van beschaving, wetenschap, kunst, cultuur en agricultuur. Net zoals de scriptoria van de Middeleeuwse kloosters echter verdwenen toen de boekdrukkunst werd uitgevonden, zo ook zien we in onze tijd dat bepaalde vormen van bedrijvigheid niet langer adequaat blijken.

Bij de stichting van de Willibrordsabdij in Doetinchem werd aanvankelijk gekozen voor traditionele vormen van levensonderhoud. Bij de bouw van de abdij in de jaren 1948-1952 werden een veestal en een hooischuur gebouwd. Er was 22 hectare landbouwgrond, een boomgaard en varkens, koeien en kippen. Rond 1960 werd de boerderij verder uitgebreid met nog een stierenstal en de nodige atelierruimtes voor het vervaardigen van paramenten en microfiches. Tot het midden van de negentiger jaren van de vorige eeuw voorzagen deze werkplaatsen in het levensonderhoud van de monniken. Maar de tijden veranderden en daarmee ook de economische omstandigheden. De toenmalige stierenmesterij bleek midden jaren negentig door externe omstandigheden (regelgeving en marktwerking) geen toekomst te hebben. De behoefte aan liturgische kleding werd minder en de archivering op microfilm werd ingehaald door de ontwikkelingen op het gebied van it-technologie. Het teruglopen van het aantal monniken en het ouder worden van de gemeenschap noopte verder tot een bezinning op de toekomst.

Tezelfdertijd was er in de samenleving een grotere openheid ontstaan voor spiritualiteit. De Godsvraag kreeg weer een podium in het publieke debat. Hoewel het kerkbezoek terugliep was er een duidelijke hang naar nieuwe vormen van geloofsbeleving. De gastenverblijven van de kloosters waren ondanks de secularisatie nooit zonder gasten. De laagdrempeligheid vormde voor een toenemend aantal mensen een welkome kennismaking met een aspect van het kerkelijk leven dat men voorheen amper kende. Met name ook de mystieke traditie welke in de kloosters wordt geleefd en doorgegeven wierp voor velen een nieuw licht op oude waarheden.

Deze ontwikkeling bracht abt Petrus van den Biesen en zijn medebroeders ertoe om in 1996 te besluiten een deel van de veestallen om te bouwen tot ‘stiltecentrum’, een gastenverblijf voor groepen tot 18 personen. Er was reeds ervaring met zenretraites voor groepen in de abdij sinds het midden van de zeventiger jaren van de vorige eeuw. En in de boerderij was daarvoor een prachtige zendo ingericht boven de stallen. Dit alles vormde het uitgangspunt voor een herbestemming van de stallen tot bezinningscentrum voor groepen. Terugkijkend kan dit besluit als profetisch worden beschouwd aangezien de toeloop van het aantal gasten laat zien dat werd ingespeeld op een actuele vraag. Van enkele honderden overnachtingen rond de eeuwwisseling steeg het aantal tot zo’n 3000 in 2015.

Daarmee was echter ook het plafond bereikt van de bezettingsmogelijkheid van het stiltecentrum. De aanvragen bleven komen, maar de beperkte ruimtelijke mogelijkheden stonden een verdere groei in de weg. Met de groei en verjonging van de monnikengemeenschap rond 2015 stegen echter ook de kosten voor het levensonderhoud. Tevens werd duidelijk dat ook het onderhoud van de gemeenschap op de lange duur niet kon worden gegarandeerd zonder het aanboren van nieuwe inkomstenbronnen. Na een intern proces van onderscheiding werd al spoedig besloten dat een uitbreiding van het gastenverblijf de meest logische en ook economisch verantwoorde stap zou zijn. Het centrum had een goede naam gekregen en de vraag was groter gebleken dan het aanbod dat de abdij kon bieden. Daarbij was ook een belangrijke afweging dat we voortbouwden op een fundament dat al gelegd was door de generatie monniken vóór ons. En de samenstelling van de communiteit qua persoonlijke talenten leek ook te beantwoorden aan de kennis en vaardigheden die nodig zijn om een dergelijk ‘werk’ te kunnen doen.

Dit alles leidde begin 2017 tot een eerste inventarisatie van architectonische mogelijkheden in de bestaande gebouwen van de abdijhoeve. Het idee rees om in het pand twee losstaande units in te richten van elk 18 kamers, elk met een eigen meditatieruimte, conferentie- en eetzaal. Zodoende zouden er twee groepen los van elkaar, zonder elkaar te storen, kunnen verblijven waardoor ook de rendabiliteit van het gastenverblijf zou toenemen. Aangezien de abdijgebouwen de status van gemeentelijk monument bezitten moest gezocht worden naar een verantwoorde herbestemming, restauratie en verduurzaming van cultureel erfgoed. Daarvoor kon subsidie worden aangevraagd bij de Provincie Gelderland. Uiteindelijk is ruim drie kwart van de bouwsom betaald uit subsidiegelden en donaties van overheden, religieuze instituten en particulieren. Dit bouwproject nam twee jaren in beslag en kon zonder financiële schulden worden afgerond.

Gaandeweg de bouwperiode kwam ook het besef dat de bedrijfsvoering professioneler zou moeten worden. Tot dan toe was er een van de monniken verantwoordelijk geweest, bijgestaan door een grote groep vrijwilligers. Feitelijk was het stiltecentrum een vrijwilligersorganisatie: alleen in de huishouding werkte betaald personeel. De ontvangst van de groepen gebeurde door gastvrouwen en gastheren die dit op vrijwillige basis deden. Ook het secretariële werk was in handen van een vrijwilliger. Met de schaalvergroting bleek dat de organisatie grondig moest worden herzien. De coördinatie en administratie vergt gekwalificeerde medewerkers die de abdijgemeenschap niet in eigen gelederen bezit. Intussen zijn er zeven medewerkers in (deeltijd) loondienstverband om alles in goede banen te leiden. Wel blijven de vrijwilligers van onmisbare waarde als gastvrouw of gastheer bij de ontvangst en verzorging van de gasten in de Abdijhoeve. Zij vormen de schakel tussen de monniken en de gasten en dragen het monastieke ideaal van de gastvrijheid op een eigentijdse en persoonlijke wijze uit. Dit team breidt zich op dit moment ook verder uit om te kunnen voldoen aan de altijd nog toenemende vraag naar logiesmogelijkheden. Door de corona-pandemie is de opstart van het vernieuwde gastenverblijf zeer bemoeilijkt. Ook kampen we met opstartproblemen in de bedrijfsvoering en de bezetting van functies. Toch zijn de voortekenen positief wanneer we vaststellen dat reserveringen nu alweer tot in 2024 geboekt worden.

De Constituties van de Benedictijnse Congregatie van Subiaco-Cassino, waartoe de Sint Willibrordsabdij behoort, beschouwen het ontvangen van gasten als “een van de voornaamste vormen van apostolaat.” Het gebed, ook wel “Werk Gods” genoemd, is de voornaamste vorm van het monastiek apostolaat “waarboven niets gesteld mag worden”. De nadrukkelijke christologische fundering van de gastenontvangst volgens de Regel van Benedictus verbindt dit werk van gastvrijheid echter met de kern zelf van de monastieke roeping.

Als de heilige Benedictus in zijn Regel de kenmerken van deze roeping beschrijft dan legt hij er de nadruk op dat de kandidaat voor het kloosterleven “werkelijk God zoekt”. Dit zoeken van God krijgt vorm in “ijver voor het gebed; voor de gehoorzaamheid en voor de beproeving van zijn  nederigheid” (RB 58, 7). Maar voor wie meent dat het Godzoeken bestaat in een loutere terugtrekking in de eenzaamheid biedt het hoofdstuk over de gastenontvangst een verrassend perspectief. Daar lezen we onder andere: “Vooral aan het opnemen van armen en vreemdelingen moet men de grootste zorg besteden, omdat men in hen Christus meer in het bijzonder ontvangt.” (RB 53, 15). Benedictus laat zijn monniken bij het opnemen van de gasten zelfs deze psalmtekst zingen: “Wij hebben, o God, uw barmhartigheid ontvangen in het midden van uw tempel.” (RB 53, 14). Met andere woorden: het zoeken van God krijgt een zeer concrete vorm door de opname van vreemdelingen in het klooster. Het Godzoeken wordt een Godsontmoeting op de drempel van klooster en wereld.

Dat kloosterlijke gastvrijheid een vorm van apostolaat wordt genoemd is gebaseerd op het geloof dat Christus in elke gast wordt ontvangen. Apostolaat komt van het Griekse woord “apostellein” dat “zenden, opdragen” betekent. Het lijkt een innerlijke tegenstelling om te spreken over de zending van een monnik of een monnikengemeenschap. Toch ligt het in de lijn van het profetisch karakter van het monastieke leven om standvastig te getuigen van de ‘goddelijke’ waardigheid van elke menselijke persoon. Het blijft ook in deze tijd, en juist in deze tijd, een opdracht voor de monniken om God te zoeken in iedere mens die zich aan de kloosterpoort meldt. Op dit moment bevinden we ons in een nieuw soort volksverhuizing die zijn weerga niet kent. Aan de poorten van Europa staan grote bevolkingsgroepen die uit Azië en Afrika zijn verdreven, ontdaan van hun waardigheid als mens door oorlogsgeweld, armoede en discriminatie. Maar ook binnen onze ‘beschaafde’ samenleving zijn er velen die te lijden hebben van de gevolgen van ‘stille’ vormen van discriminatie en achterstelling, armoede en vervreemding. De fundamentele openheid van het klooster die in elke mens Christus ontvangt en eert kan een bijdrage zijn aan een nieuwe beschaving van onbaatzuchtige liefde. Zo staan de monniken wel niet op de barricaden, maar vormen een stille kracht op de plaats waar zij zijn gevestigd.

Nu zijn er natuurlijk ook grenzen aan dit apostolaat. De heilige Benedictus was idealistisch, maar tegelijk ook realistisch. Het klooster is geen opvangcentrum noch een psychotherapeutische kliniek. In de Regel van Benedictus vind je daarom ook wel degelijk bepaalde randvoorwaarden die aan de gastenontvangst gesteld worden. De intentie van de gast wordt van meet af aan onderscheiden, met name door het samen bidden met de bezoeker. Zo wil Benedictus alle kwaadwilligheid, wanorde en onrust bij voorbaat buiten de deur houden. Tegelijk wil hij ook niet dat de monniken voortdurend met de gasten in contact blijven. Een korte en hartelijke begroeting bij de aankomst en bij het vertrek moeten volstaan. Slechts een van de broeders krijgt de dagelijkse zorg voor de gasten; de overigen wijden zich aan hun leven in stilte, gebed en arbeidzaamheid. Matigheid geldt in de Benedictijnse spiritualiteit als de “moeder van alle deugden”. Ook in het onthaal van gasten blijft het belangrijk om een goed evenwicht te zoeken, opdat recht wordt gedaan aan het verlangen van de gast naar stilte en bezinning zowel als aan het charisma van het monastieke leven waarin gebed en ingetogenheid de boventoon voeren.

De keuze om de gastvrijheid tot een speerpunt te maken van het monastieke apostolaat is dus ingegeven door een gelovig bewustzijn dat Christus wordt ontvangen in elke gast. Door in te spelen op een duidelijke behoefte in onze samenleving naar plaatsen van bezinning, stilte en rust ontstaat een verrassende synergie. Door de schaalvergroting wordt echter ook de behoefte aan een meer professionele bedrijfsvoering geboren. Daarin manifesteert zich echter ook de zorgvuldigheid welke de Regel van Benedictus vraagt in de omgang met de gasten. En waar het aantal monniken gering is, zal des te meer een beroep moeten worden gedaan op oblaten en vrijwilligers en personeel om deze vorm van apostolaat vorm te geven.

Tot hiertoe zal menigeen de gedachtengang heel goed kunnen volgen. Waar de meningen uiteen gaan is de vraag in hoeverre een gastenverblijf ook een bron van inkomsten kan en/of moet zijn. Tot voor kort werd het gastenverblijf van een klooster vooral als een dienstverlening beschouwd ‘zonder winstoogmerk’. Inkomsten kwamen doorgaans uit andere bronnen (denk aan: brouwerij, kaasmakerij, chocolaterie etc.). Het was ook ‘not done’ om voor pastorale diensten een geldelijke vergoeding te vragen. Ook op dit punt kunnen we een omslag waarnemen in die zin dat het besef is gegroeid dat de inzet van de monniken op het gebied van gastvrijheid ook als werk kan worden beschouwd. Werk waarvoor men ook een vergoeding mag vragen. Nu klinkt hier natuurlijk voor de kenner van de Benedictijnse kloosterregel meteen het hoofdstuk over de ambachtslieden. Daarin pleit Benedictus ervoor dat de producten die door de monniken worden aangeboden voor minder geld moeten worden verhandeld als in de handelswereld gebruikelijk is. Betekent dit dat we dan moeten kiezen voor het bederven van de markt? Of een risico nemen zodat de financiële huishouding van het klooster in gevaar komt? Wat bedoeld wordt is dat het klooster zich niet moet verrijken ten koste van de kopers van de kloosterproducten. Het beheer van een gastenverblijf kan dan een vorm van bedrijfsvoering nodig hebben, dat is nog niet hetzelfde als winst maken ten koste van de gasten. Het is een uitdaging om de abdijhoeve als gastenverblijf te exploiteren, zodanig dat het de gasten aan geen goede zorg ontbreekt en dat de inkomsten ervan de monniken in hun levensonderhoud ondersteunen. Als de voortekenen ons niet bedriegen dan kan Abdijhoeve Betlehem een verdienmodel zijn, zowel financieel als spiritueel.