Briefwisseling G & A

G & A

Meer | Persoonlijke ervaringen

Briefwisseling G & A

G & A

Meer | Persoonlijke ervaringen
[origineel]

Brief 1, A aan G

Beste Vriend,

Vandaag besloot ik je een handgeschreven brief te sturen om jou mijn ideeën over de vraag “Wat is het vuur van ons gelovig leven?” te presenteren. Hoe krijg ik die denkbeeldige brief nu goed op papier? Ik schrijf je met pen en papier. Het zal niet altijd even makkelijk zijn te ontcijferen wat ik schrijf en wat ik bedoel. Er is het spanningsveld tussen vorm en inhoud, maar ook dat ieder woord een eigen geschiedenis heeft en vaak meerdere betekenissen. Hoe krijgen we het voor elkaar, om elkaar toch te begrijpen? Mij helpt het enorm om door aan jou te schrijven, mijn innerlijke “coherente chaos” zo te ordenen dat een ander er ook wat aan heeft. Jij bent mij als vriend vertrouwd, dierbaar, veilig om mijn eerste geordende tekst aan toe te vertrouwen in de hoop dat misschien anderen er ook wat aan kunnen hebben.

Terug naar de vraag, terug naar hoe zit het met ons eigen religieus leven? Ons leven in verbondenheid met God en met de medemens? Onze verbondenheid met onze voorouders en met hen die nog geboren mogen worden, met de mensen van nu en onze omringende natuur? Een moeilijke vraag. Het lijkt vaak zo dat religieus leven makkelijk gepresenteerd moet worden en anders: ‘jammer dan’. Eigenlijk is dit al een eerste paradox: het religieuze leven word je geschonken, je hoeft er niets voor te doen. Maar je komt daar pas echt achter na een lange levensweg van vallen en opstaan. Van helpen ontwaken wat al sluimerend in een mens, in jou, in mij, aanwezig is.

Maar nu dan maar wat concreter. Wat een groot goed dat we nu bijna 20 jaar als vriendengroep ons met elkaar verbonden weten. We ontdekten dat we ‘levenspelgrims’ zijn. We ontdekten dat onze tocht, onze pelgrimage, al met de voorbereiding begint. De ontmoetingen, de uitwisselingen, ook met anderen, de praktische voorbereidingen en dan de tocht zelf, vol betekenis, alle voorvallen en ervaringen. Ik denk bijvoorbeeld aan mijn eerste ontmoeting op onze pelgrimage; ik daar net aangekomen, die ander was volledig lazarus. Ik die was gaan zwemmen, wat absoluut verboden was. Maar soms moet je buiten de gangbare paden gaan en je keuzes ook door het moment laten bepalen. Zo vertrokken we later dan gepland uit dat klooster dat op menig kaart niet beschreven stond. En juist daar gebeurden er met ons dingen die aan ons voorbij waren gegaan als we al te snel verder waren getrokken. Of het verblijf bij de kluizenaar in de bergen. Twee van ons waren op verkenning gegaan. De anderen bleven beneden lang wachten. Want als de kluizenaar ‘is sleeping, he is sleeping’. Na uren werd het wel duidelijk dat we als gasten meer dan welkom waren. We leerden dat wachten echt wat oplevert. Zo allerlei ervaringen die op andere momenten in ons leven te pas kwamen, komen en zullen komen.

Intussen hadden we ons het Trisagion tot lijfslied gemaakt en na iedere meditatie zingen we het en altijd weer heeft het een andere dimensie. Onze ervaringen zijn kruisbestuivingen voor elkaar maar ook voor mensen om ons heen.

Nu wil ik eigenlijk de vraag beantwoorden ‘wat is voor mij het meest wezenlijk in mijn leven?’ en ik probeer grote woorden te vermijden. Ik denk dat ik nu, op dit moment, zou zeggen: “om zo te leven dat ik op het juiste moment, op de juiste plaats met de juiste mens aanwezig ben en als dienaar Gods het goede doe (en dat kan ook betekenen er gewoon te zijn, met aandacht, echt luisterend, in oordeel-loze liefde).

‘Hm’, toch grootsere woorden dan ik me voornam. Maar als ik zo schrijf, is het alsof de pen voor mij schrijft naar jou toe. Waar komen we op uit? De vogels buiten zijn nu zo stil geworden dat ik maar eens ga kijken waar ze zijn. Wilden ze me echt even in de concentratie laten of was ik zo selectief geworden dat ik ze niet meer hoorde? Want nu ze weer in mijn aandacht zijn, hoor ik de merel wel degelijk. Ik ben overigens heel tevreden om zo in etappes met jou middels deze brief uit te wisselen. Oppervlakkige niemendalletjes blijken wat mij betreft veel diepere betekenislagen te hebben. Tot straks; ik maak nu eerst een onderbrekingwandeling.

Nog veel intenser geniet ik van de innerlijke rijkdom die we, de hele groep, zo met elkaar mogen en kunnen delen. Het is vriendschap maar met een diepere dimensie. Ik zou zeggen een spirituele dimensie en die gaat verder dan ons eigen ik, of ons kleine wij, het gaat over de grenzen naar het grote Wij.

Wij zijn op zoek naar antwoorden, zoekend bij elkaar. Maar hebben we de vraag wel helder? Moet ik niet veeleer schrijven, “we bevragen elkaar” op zoek naar de vraag waar het werkelijk om gaat en is dat wat men wel noemt “Godzoekers”? Ik ben huiverig voor “God-gevondenen” , terwijl ik ook niet zou willen dat wat ik in mijn leven allemaal heb mogen meemaken, dat ervaren licht, onder de korenmaat houd.

Soms denk ik dat mensen, de ander, het woordeloos oppikken en door de woordenschijn heen kijken. Ik worstel met het analytisch, vorsend, academisch kader dat volgens mij de wezenservaring mist. Zoals studenten in hun opleiding een ratje anatomisch moeten ontleden, of proeven doen met kikkerspiertjes om de wetten van de fysiologie te leren kennen. Maar een uit elkaar gehaalde bloem is niet meer die levende bloem in de wei. Wat hebben we veel kennis ontwikkeld in de afgelopen eeuwen, maar wat zijn we blind geworden voor de mystieke, metafysische, goddelijke kant van ons bestaan. Net als jij ga ik niet voor een of – of. Maar wel voor de twee of misschien wel meerdere werelden die tegelijk bestaan.

Zo gebeurde het die avond na de uitvaart van een goede vriendin, dat we een enorm kabaal heel even bij de voordeur hoorden. Pas de volgende dag ontdekten we dat het buiten onder de carport was. Een grote buitenspiegel was kapot gevallen in duizend stukjes en met haar een groot, geëmailleerd porseleinen ei. Het ophangsysteem had het begeven. Maar de andere vraag is, waarom juist deze avond? En hoe kwam het dat we in eerste instantie maar rustig gingen slapen zonder antwoord op dat vreemde vallende geluid? De volgende dag kwam ik teksten tegen over mistige spiegels, die allengs steeds helderder werden. En ik bestudeerde de scriptie van Jan Heetkamp “Zien in een nevel”. Het fascineert me, waarom juist die avond die spiegel in duizend stukjes moest vallen, samen met het porseleinen ei. Voor mij is dat bijna net zo’n uitdaging als de analyse van een droom.

Wat hebben wij op onze tochten genoten van onze droomuitwisselingen, van droomanalyses binnen onze groepsdynamiek. En soms kruipen we in de huid van hen die ons inspireren en spelen we in onze vragendialoog de rollen van Graciaan, Teresa, Jung, Anselm Grün. Opeens kunnen we over eeuwen heen in gesprek zijn met elkaar en laten ons niet “academiseren” met vragen of reïncarnatie nu wel of niet bestaat. Of dat onze rollen-discussie maar fantasietoneel is, want ‘is wat we zeggen en doen wel op bronnen gebaseerd’, ed.

En dan kom ik bij een essentie. Wat zou Jezus Christus in zo’n situatie hebben gedaan? Vaak werd hij eerst heel stil op een kritische vraag en reageerde heel anders dan op direct inhoudelijk niveau. Of een gebaar of een tegenvraag bracht de oorspronkelijke vraag, ja zelfs de vraagsteller in een andere context. Niet zelden dropen de vragenstellers af. Of ontdekten dat het om iets wezenlijk anders ging.

Voor nu tot zover. Kun je me nog volgen? Ontdek je een lijn in mijn verhaal? Wat wordt of is volgens jou nog niet gezegd, gevraagd? Ik vind het een goed gevoel dat ik tegenover jou alles durf te vragen en te zeggen en omgekeerd opensta voor al jouw vragen en terugkoppelingen. Zou het zo zijn dat we in die (poging tot) eerlijke uitwisseling van mens tot mens, onze verbondenheid met God, met God-mens, leggen? Ik sluit nu af met de gedachte van Rahner dat “de nieuwe gelovige van de nieuwe tijd een mysticus is”. Dus de geloofstaal, de geloofsvormen veranderen maar onder de as, ligt nog heel veel “wakkerend vuur”.

18.00 H.

Dag, weer een paar uur later. Na de vespers een gesprek met X. Hij kwam naar de abdij om iets van de wereld van de spiritualiteit te ontdekken. Opeens zo’n jongeling, vol verhalen aan het begin van zijn geschiedenis en ik als een geïnteresseerde, vragende ‘ouderling’, die wel van alles wil vertellen of moet ik wachten tot de vragen mij gesteld worden? Of moet ik zo vragen dat vragen ontstaan? Zo zijn we allemaal jong en vol vuur begonnen aan het onbekende. Het leven leven! Op zoek naar God = ‘de te ervaren Niet-te-Ervarene’, of liever gezegd de ‘Alom-Aanwezige-Afwezige’ of hoe kan ik het nog anders zeggen om te voorkomen dat het versteend, verstard wordt. Het mag altijd blijven stromen. Eindeloos dynamisch! Maar het is in de ontmoeting met elkaar, de uitwisseling, de ordening in het creatief chaotische proces dat we Hem/Haar ten volle mogen “weten”, “schouwen”.

Waarom schrijf ik je dit allemaal? Wel, het gaat om het leven leven. Het zijn de vormende krachten in het leven van alledag. Ora et labora, zoals in de Benedictijnse spiritualiteit. Mijn leven is als gebed en mijn gebed is als leven. Nou, dat vraagt ook weer een nadere toelichting. Ik geniet en leer veel van gewone mensenverhalen en niet dat academisch, abstract getheoretiseer dat je soms ver van de kern weg kan halen. Wáár sta ik nu, wat wil ik nu? En dat ‘ik’ is een ‘ander Ik’, dat lijkt te leven voor eigen roem, bekendheid, eer, macht, rijkdom. Noem maar op. Dat ‘ik’ maakt echt heel eenzaam. Dat ‘kleine ik’ snapt het “al-een” – “alleen”.

Zondag, 12.00 H.

Mijn papier is op; het is alweer zoveel dagen later. Maar de aanzet tot deze correspondentie is gemaakt. Ik geef je deze eerste aanzet door en je zult begrijpen dat mijn opstellen vroeger niet erg gewaardeerd werden door talloze taalkundige beperkingen. Ik ga door met jouw welbevinden, maar voor nu is Stap 1 gezet en dank dat je tot zover hebt willen lezen. Ligt er een analogie tussen de correspondentie van Teresa en Graciaan? Zomaar een associatie en passant.

Pax et Bonum.

Brief 1, G - A

Het is meteen raak. Op de eerste dag van mijn verblijf hier hoorde ik in de eucharistie het evangelie voorlezen van de nauwe/brede poort en de smalle/wijde weg (Mt. 7, 13-14). Het beeld trof me als een metafoor om onze vraag te beantwoorden.

De ironie van eeuwen kerkgeschiedenis is, dat het christendom een brede weg is geworden. Mensen voegden zich ernaar uit gewoonte of gemakzucht of onder sociale druk of ouderlijke verwachting. Een eigen persoonlijke keuze lag er niet vaak aan ten grondslag. En daarom gaat het toch juist bij de smalle weg. Om een stellingname tegen conventies in. Om een levenslang proces van vinden en verliezen en weer opnieuw vinden. Het christendom was de voorbije eeuwen eerder een zaak van de massa dan van de enkeling. Toch heeft de smalle weg net deze enkeling op het oog. De smalle weg is gericht op wat jij in je brief zo treffend beschrijft: ‘om op het juiste moment, op de juiste plek dat te doen waarvoor juist jij er bent.

Als ik zoek naar de mogelijke betekenis van monastiek leven voor nu en voor de toekomst dan lijkt het me veelbelovend om op deze lijn verder te denken. En de parochie te zien als het kerkelijk aanbod voor de grote groep. En de abdij als het kerkelijk aanbod voor de enkeling. ‘Monos’ is de oorsprong van het woord ‘monnik’: de alleen-levende, de eenling, de mens uit één stuk, de mens met een focus. De kracht van het monnikenbestaan is dat ze dit enkeling-zijn verbindt met gemeenschap. Het is Benedictus die met grote wijsheid die richting heeft aangegeven. Het monastieke leven is een gemeenschap van enkelingen. De gemeenschap heeft hier niet de functie van het opleggen van de norm of van het concurreren in gelijk, of van het rivaliseren om de macht. De gemeenschap biedt hier vooral ruimte aan ieder om zichzelf te zijn. Het onderlinge contact is – idealiter – vooral gericht op het stimuleren van de eigenheid: om elkaar te bevragen zonder te oordelen, om elkaar te steunen op lastige momenten in de persoonlijke ontwikkeling, om elkaar te bemoedigen toch vooral de eigen weg te blijven zoeken en te blijven gaan.

Door dit zo op te schrijven, word ik me bewust van een paradox: op de brede weg raakt de eigenheid in de knel, op de smalle weg wordt ruimte voor eigenheid gevonden.

Verrassend genoeg zie ik de ideale situatie eigenlijk heel zuiver en tegelijk ook heel bescheiden in onze vriendengroep. Wel beschouwd zijn wij een gemeenschap van enkelingen. Ieder van ons is anders. En wordt gestimuleerd om anders te zijn in plaats van zich te conformeren. Gaandeweg hebben we een manier gevonden om ieder als enkeling te zien en te erkennen. En om daarvan te genieten. En om er van te leren. Het delen van onze dromen en het elkaar helpen deze te verstaan vormt wat mij betreft het hoogtepunt in onze gemeenschap van enkelingen.

De vraag van het project MPC gaat over de mogelijkheid van monastiek pastoraat. Voor een antwoord zou ik willen onderzoeken hoe een gemeenschap gevormd kan worden, waarin de enkeling alle ruimte krijgt. Mogelijk heb jij in de basisgroep hier ook al ervaring mee opgedaan?

Het beeld van de brede en de nauwe poort doet me denken aan een favoriet speelgoed van mijn toen nog (hele) kleine kinderen. De kunst was om allerlei verschillende vormen – een vierkant, een rechthoek, een kruis, etc. – door de ene passende opening in de bovenkant van een blokkendoos te krijgen.

Ik stel me nu voor, dat we in onze relatie met God wellicht ook unieke vormen zijn die op één enige wijze de doorgang moeten zien te vinden. In de volkskerk van het verleden was hier nauwelijks aandacht voor. En die aandacht is in de moderne cultuur – in weerwil van het benadrukken van autonomie en zelfstandigheid – eigenlijk niet geweldig toegenomen. Marktmechanismen en massapsychologische beïnvloeding beperken de ontwikkeling van een werkelijk persoonlijk leven; daar komt nog bij wat jij schreef, nl. de druk om alles zo snel en makkelijk mogelijk te presenteren. In de monastieke cultuur daarentegen leeft het besef van de uniek gevormde mens die – vaak middels een lange weg en vele botsingen en momenten van niet-passen – de opening vindt om zijn of haar Grond te ontmoeten.

Een vierkantje – moesten mijn kinderen destijds ervaren – krijg je nooit door een ronde opening geduwd. Kort gezegd is dat de wijsheid van de nauwe poort. De strategie van de brede poort is om de opening zo wijd te maken dat alle vormen er door kunnen. Of als variant: om alle vormen zo bij te schaven dat ze allemaal door dezelfde opening kunnen. Het rijke Roomse Leven had daar het nodige van weg. Een collectivistische gang door het bestaan.

De gemeenschap van enkelingen zou een alternatief kunnen bieden: ieder op zich naar haar of zijn unieke toegang tot het mysterie – in verbondenheid met anderen die eveneens bezig zijn dit unieke proces te voltrekken.

Wat vind jij van dit idee?

Als ik de uitspraak over de smalle en wijde weg nog eens lees, dan lijkt het me dat Jezus nooit een massale kerkgemeenschap voor ogen heeft gehad. Eerder lijkt hij te waarschuwen dat het massale naar de ondergang voert. En tegelijk schuilt in het beeld dat hij gebruikt – tegen de achtergrond van de tijd waarin wij nu leven – iets troostends en inspirerends: in de oorspronkelijke vorm is de christelijke beweging de beweging van een verbondenheid die het aandurft een weg te gaan die lastig is te vinden. Je kunt het verlies van een grote volkskerk betreuren maar mogelijk speelden daar juist de mechanismen die niet de weg vrij maken, die naar het leven voert. Secularisatie en kerkverdamping kan een ‘zegen in vermomming’ zijn.

Een andere associatie die opkomt is dat het afzien van de brede weg altijd ook een vorm van eenzaamheid met zich meebrengt. Als ik terugkijk op mijn jaren in de instelling, besef ik dat ik me eigenlijk altijd apart en vreemd heb gevoeld omdat ik een andere benadering voorstond dan de algemeen aanvaarde. Hoe was dat voor jou? Ik kan me voorstellen dat jij zo’n eenzaamheid ook hebt ervaren. Enerzijds maakte jij in jouw beroep deel uit van de hoofdweg. Maar je deed dat wel op geheel eigen wijze, langs de smalle weg. Mogelijk werd je daarom – omgekeerd gedacht – ook wel extra gewaardeerd?

Er is ook nog een associatie met het verhaal van de kameel en het oog van de naald. De nauwe poort suggereert dat er veel moet worden achter gelaten dat niet wezenlijk bij je hoort. Dat alleen je ware zelf door de opening kan. Wat zou allemaal tot dat loslaten horen? Zeker je denkbeelden en voorstellingen. Over jezelf, over de ander, over God. Concepten die we hebben overgenomen of zelf gemaakt. En die eerder belemmeren dan bevrijden. Daarom snap ik je aarzeling om expliciet over God te spreken heel goed. Het leidt al te vaak tot misverstand of tot discussies die het wezen missen. Wellicht past het woordeloze zoals je schrijft, veel beter. Wellicht is de enkeling ook wel een zwijgzame mens. Een mens die thuis is in de stilte. Een mens die spreekt door zijn of haar zijn.

Dan nog de vraag van het waartoe van dit alles. Waar maken we ons eigenlijk druk over? Wat staat er op het spel? Wat zou er verloren gaan wanneer de smalle weg niet meer werd gezocht of begaan? Voor zover ik het kan zien, heeft het antwoord te maken met de uiteindelijke zin van het leven. De brede weg is geen bevredigende weg als het om de zin van het leven gaat. Ze levert veiligheid, succes, aanzien, macht, maar ze leert geen diepgang, geen waarde die blijft, geen liefde. En alweer, je moet enkeling zijn om dit te kunnen beseffen.

Het monastieke leven verbindt de smalle weg nauw met de stilte. Het is alsof stilte het belangrijkste middel is om ons te reinigen, om ons schoon te wassen, om ons te ontdoen van schijngestalten, oppervlakkigheid, napraterij, conditionering. De gemeenschap van enkelingen is een stilte-gemeenschap. Ook in onze vriendengroep staat stilte centraal. In de stilte vinden we onze ware aard en bevestigen/versterken we onze ware aard bij elkaar.

Tot slot ga ik graag nog even in op je vraag naar wat Theresa en Gratian over het MPC-project zouden denken. Mijn fantasie is dat Teresa er niet zo veel in zou zien. Ze is meer de vrouw van het doen dan van het plannen. “Begin maar”- zou ze zeggen – “dan kom je vanzelf uit bij wat je te leren hebt.” Jouw levensstijl herken ik hierin. Vaak start jij ook vanuit zo’n houding. Prachtig vind ik dat. Mijn fantasie is verder, dat Gratian meer interesse voor dit project zou hebben. Hij weerhield Theresa vaak van onstuimige plannen en vormde voor haar een tegenover die ook de waarde van reflectie en overleg bepleitte. Maar beiden – nog steeds in mijn fantasie – zouden zij aan zij staan voor het belang dat er plekken zijn/blijven waar de smalle weg beoefend wordt en waar mensen die weg kunnen leren.

In vriendschap,

G.

Brief 2, A aan G.

Dit weekeinde ben ik alleen thuis met de hond en de kippen. Mijn vrouw is naar onze dochter en de kleinkinderen. Ik herkende de wens in mijzelf om deze brief niet uit te stellen tot ik weer in de abdij logeer. Ik zoek de abdij hier in en om mijzelf. Maar dat leidt tot duizenden uitvluchten om het schrijven, dat ik wel wil, uit te stellen. Eerst nog dit en dat. Eerst wat kleine klussen klaren. Toch even TV kijken? Nee, ik wil juist geen TV kijken. Of eerst nog wat krant lezen? De strijkwas moet ook nog gedaan worden. Er staat zoveel op mijn to-do lijstje. Ik ga je niet lastigvallen met wat er allemaal op staat. Het haalt me weg van de brief die ik wil schrijven. Ik leg een kladblok klaar en een pen. Het hele kladblok is op twee velletjes na al volgeschreven. Ik kom er wel 20 bladzijden aantekeningen tegen gedateerd eind december 2012, met allemaal aantekeningen over het Nihilisme aldus T. Ik kan me er niets van herinneren. Heel interessante kost. Maar heb ik een hele dag in aanwezigheid van professor T geluisterd en aantekeningen gemaakt en waar ik me niks meer van herinner? Ik troost mezelf met de gedachte dat ik op een of andere manier die kennis in mezelf heb opgeslagen, in combinatie met nog veel meer ‘allerlei anderen’. Ben ik dat nu? ‘De opslag van het weten van allerlei mensen die ik mocht leren kennen en naar wie ik mocht luisteren of die mij uitdaagden mezelf beter te bevragen’.

Vanochtend ging ik naar de parochiekerk. Ik merk een zekere gêne om als kerkganger gezien te worden. Het voelt alsof ik bij een genootschap lijk te horen waar ik geen afstand van durf en wil doen. Het voelt alsof ik nog in de oude tijd blijf hangen. Ooit zei mijn grootmoeder dat ik me vrij moest maken van menselijk opzicht en daar heeft/had zij groot gelijk in. Wat anderen over mij denken, leg ik waarschijnlijk in hun hoofd en mond.

De vraag is nu: wat trekt me zo naar de kerk en vooral naar de Eucharistieviering?  Ik kom in de kerk mensen van allerlei soort tegen. Ik voel daar een verbondenheid in al ons verschillend-zijn. Die verbondenheid kan ik echt ervaren en toelaten en die heb ik niet bij massale feesten als carnaval of de kermis. Ik krijg daar niet dat gevoel van aansluiting als dat ik dat in een kerkgemeenschap ervaar. Het is alsof we daar, ondanks de gebrekkigheid van allerlei externe vormen, er de kern van het leven met elkaar delen. Het delen van het leven in een groot massaevenement is voor mij veel kabaal, veel loze praat en pseudo-gezelligheid waar een ware ontmoeting met de ander onmogelijk wordt gemaakt door de herrie en beweging, door veel eten en drinken en je moet mee hossen, anders is er geen plaats voor je. De cultus van de gezelligheid moet in stand gehouden worden.

In een kerk en zeker ook in een kerkgemeenschap, vind ik die ruimte voor verbondenheid, stilte en verdieping. Een plaats, een gemeenschap om even weg te zijn van de dagelijkse sleur.

Ik sprak over de abdij in en om mij heen. Het is niet verkeerd om in de dagelijkse gekte die plek, die tijd te creëren, om je eigen abdij waar te maken. Dan hoef je niet te wachten tot je weer in je favoriete abdij bent, maar het kan ook hier en nu!

Ik merk wel dat de concentratie en de betrokkenheid nog niet vergelijkbaar is met als ik in de abdij ben. Maar ook hier kan ik bewust voorkomen dat ik me laat afleiden om maar niet bij die verdieping te hoeven komen. Ik herken dat ook bij de dagelijkse ochtendmeditatie. Voordat ik echt op het zenbankje zit, nog even dit, nog even dat. Maar dan ben ik blij wanneer ik eenmaal echt zit en bid voor de zegen over die dag. Voor de mensen die ik zal ontmoeten, met wie ik zal samenwerken en voor de situaties van de dag. Ik lees een psalm of een Bijbeltekst. Ik lees een tekst uit een spirituele traditie. Ik lees, ik mediteer, ik bid en ik contempleer. Dat laatste vraagt om uitleg. Contempleren is dat: dat je nog alleen maar bent en opgaat in God. Ik kom nu op glad ijs. Weet ik nog waar ik over schrijf?

Hoe zou ik zelf contemplatie omschrijven? In ieder geval is het iets dat me mag overkomen. Je kunt het niet afdwingen. De discipline van het dagelijks gebed helpt wel de conditie te scheppen dat wat je bidt, leest, denkt, ervaart, opeens één geheel wordt. Ik mét dat geheel en dat geheel met mij. Even vrij van alledaagse doe-dingetjes, die mij vaak weghouden bij waar ik werkelijk mee bezig wil zijn. En daar speelt weer die dubbelheid. Ik wil het wel, maar stel het uit. Ik zoek afleiding in allerlei trivialiteiten.

G, ik kom er op terug. Mijn tweede velletje is volgeschreven. Ik moet op zoek naar een nieuw schrijfblok.

Deel 2.

Enige dagen geleden besloot ik om bij onze tussenstop in de abdij van St Wandrille een schrijfplek in de schaduw te zoeken. Ik vond een kleine Mariakapel vlakbij het kerkhof en de ingang van de nieuwe schuurkerk. Het is extreem warm. Het geldt niet alleen voor hier, maar voor Parijs, Nederland; ja, een groot deel van Europa worstelt met temperaturen van boven de 40 graden Celsius. In de verte hoor ik het gerommel van onweer.

In dit kapelletje is het heel stil en sereen. Wat een verschil met de drukte van een stad als Lille met zijn veelheid aan mogelijkheden en interessante dingen om te ontdekken of culinair van te genieten. Nauwelijks tijd om stil te staan. Onder de indruk van wat de mens in de afgelopen eeuwen heeft gemaakt, vernietigd en heropgebouwd. Onder de indruk hoeveel mensen als daklozen en zwervers buiten de boot vallen. Wat te doen bij bedelaars of moeders met baby’s die hun jonge kinderen aanzetten tot bedelen? Je hebt allerlei categorieën. Hoe kan het dat een man, manager van beroep, aan lager wal raakt en 10 jaar als dakloze onopgemerkt in een grote stad heeft geleefd? Als dit waar is, zou ik graag met zo iemand willen bespreken op welke kruispunten het allemaal mis is gegaan. Waarom hij geen hulpverlenerslijn kon vinden. Ik schrijf nu veel over zwervers en daklozen, over de grote stad en de ingetogenheid van een abdij. Dat allemaal is de wereld.

Zo was er vandaag een enthousiaste, lieve jonge vrouw, die hier gidste. Zij had geen religieuze achtergrond en was wel als vrijwilligster ingezet om mensen rond te leiden. Hoe moeilijk is het om het verhaal te vertellen zonder een doorleefde en van de jeugd af aan doorgegeven context. Hoe boeiend is het om zo’n enthousiaste, leergierige jonge gids tegen te komen, die blij is met de vragen waar we samen op uitkomen en openstaat voor toelichtingen die haar nog onbekend waren. Het gevaar van de ervaren gids is dat die zich als weter opstelt en vragen en andere uitleg afserveert.

Ik herken een parallel met wat ik eerder schreef over de arrogantie van de kerkelijke weters. Ook nu betrap ik me op de aversie tegen de hautaine houding van sommige prelaten. Om me tegelijk gelukkig te weten met de glimlach van de aanwezige maar ook verstilde monnik. Hoe houd je een verstilde vriendelijke, betrokken levenshouding, als ook de wereld van de stad op je abdijdeuren bonkt?

De strikte dagorde zoals van de Benedictijnen, helpt om bij de les te blijven en je kan steunen wanneer je overspoeld wordt door je nacht, je twijfel, je ongeloof, je niet-weten… Wat een kracht om dat te durven verdragen en niet je houvast te zoeken in een schijnwereld. Ook al vinden sommige mensen het monastieke leven een schijnwereld. Een wereld waar mensen naar toe vluchten. Een wereld vol rituelen, waar de rite belangrijker lijkt te zijn dan dat waaruit de rite ooit is ontstaan. Teresa kwam dat in haar tijd waarschijnlijk ook tegen: het monastieke leven als vlucht voor de realiteit onder het mom van Godzoeker te zijn.

Dus de uiterlijke vorm kan zowel heel authentiek zijn als schijnheilig en vervreemdend.  Door dat laatste echt te durven schouwen, te mediteren, ja misschien zelfs te contempleren, kan men de ruimte doen ontstaan voor de werkelijke Godzoeker.

Ik zit nog steeds in dat kapelletje. Normaal hoort het hier koel te zijn maar ook hier is het warm. In de tijd dat ik hier schrijf, kwam even een echtpaar kijken en hoorde de regendruppels vallen. Ik probeerde via mijn mobiel buienradar te consulteren maar ik heb hier geen internetverbinding. Het gerommel van onweer is naar ver weg getrokken. Dus het blijft hier nog warm. Grappig dat internet hier niet te consulteren is, op deze plek waar alle spirituele antennes kunnen uitstaan.

Wat vind ik van zo’n jonge man die voor een oud Mariabeeld met kind bidt alsof hij Maria zelf ziet en spreekt. Wat vind ik van die jonge man die zo diep buigt en door de knieën gaat als hij in de buurt van het tabernakel komt? Ik vraag me af wat hij doet als er geen kijkende mensen zijn. Wordt ons doen en laten door de anderen bepaald? Zijn de vragen die ik mezelf stel en de dingen die ik om me heen zie, niet meer menselijke reflecties over mezelf dan observaties van de buitenwereld?

Ik hoor weer voetstappen in het grind. Er komt een koppel de kapel binnen. Zij vinden hier de koelte voor buiten, die ik niet meer merk omdat de kapel ook warm is geworden. Het stoort mij niet dat ze er zijn. Ik voel de neiging om gewoon door te werken nadat ik ze vriendelijk goedendag heb gezegd. Dat is wat ik ervaar, dat een glimlach mij goed doet en ik denk wederzijds. Iets wat we elkaar mogen geven ‘om niet’.

Ik schrijf gewoon door. Ik spreek nauwelijks over God en heb het idee dat in ieder woord wel iets over God gezegd wordt; iets van de Onnoembare klinkt. Alsof in ieder woord een wereld van betekenis ligt.

Ik ben blij dat de vraag over het project MPC ons op dit pad van correspondentie heeft gezet. In volledige overgave schrijven en je toevertrouwen wat ik je wil voorleggen. Ik voel me niet die representant van de kerk die ik ook in het klooster ontdekte. Van hen kan geen goedendag of glimlach af. Fier loopt hij met zijn hoofd door het gebouw, liefst op de eerste rang en in het priesterkoor. Heeft de kerk als organisatie niet een grote aantrekkingskracht op sommigen om in die wereld carrière te maken, macht te krijgen? Waar is die leer van Christus die zei: “Ik ben niet gekomen om te heersen maar om te dienen”?

Ik ben niet wars van riten. Als ik die jonge monnik zie, met wat voor een aandacht en zorg hij de zes kaarsen bij het altaar steeds klaarzet. De ene kaars toch iets meer naar rechts, de andere iets meer naar links. Het komt mij niet dwangmatig over, maar veeleer als aandacht en eerbied voor de anderen en voor de dingen. Hoe verhouden die kaarsen zich tot de daklozen en zwervers in de stad? Heeft iemand die vraag wel eens gesteld? Hoe snel zal deze vraag niet afgedaan worden met het antwoord NIET. En daar ben ik het niet mee eens. Ik ben er van overtuigd dat gebeurtenissen in de wereld met elkaar in verbinding staan en de zorg voor de kaarsen hier, wie weet, helpt op een andere plaats bij te dragen aan de zorg voor een medemens. Wie weet was er iemand in de kerk geraakt door die zorg voor de kaarsen. En misschien neemt hij of zij, misschien wel onbewust, dit mee op zijn/haar levenspad en leidt het tot eenzelfde aandacht, concentratie, alertheid, zorg als de monnik heeft voor zijn kandelaar met kaarsen.

Ik wist dat ik je vandaag zou gaan schrijven. Ik wist niet welke woorden er op papier zouden komen. Het is een uitkristallisatie van ervaringen en gedachten. Een uitzeven van Zijn en Schijn en Schijn en Zijn.

Ik maakte daar ook een haiku van. Mogelijk een van de 70 voor de bundel van volgend jaar. Wil je hem al horen?

Voilà – jij mag hem al horen, hoewel alle haiku’s eerst nog eens moeten worden geredigeerd. Welke illustratie zal die krijgen? Het is de bedoeling dat iedere haiku ook een illustratie krijgt.

Wanneer wordt Zijn Schijn?

Wereld van hypocrisie

Als Jij ontkend wordt!…

 

Het is nog steeds niet gaan regenen en het riviertje bij de abdij blijft stromen. Aldus Teresa: we zullen het water moeten halen, de regen blijft nog uit. Wat was de bloemenpracht in Avila overweldigend na de regenrijke weken daarvoor.

A

Brief 2, G – A

Beste A,

Zou het ook niet met God te maken hebben, dat mensen wel in kloosters geïnteresseerd blijven maar zich niet meer betrokken voelen bij wat in parochies gebeurt? Is er niet een groot verschil tussen de God van de abdij en de God van de parochie?

Ik wil je vertellen hoe ik bij die vraag kom. In de doorsneekerk is God in mijn ogen nogal voorspelbaar. Wat er over God wordt gezegd is vaak een gemeenplaats: dat Hij liefde is en van ons liefde vraagt, en dat het allemaal goed komt als we ons daarop afstemmen. Niet onwaar, wel weinig spannend. Dikwijls komt daar nog het nodige bovenop dat mij het parochieleven doet mijden – zoals een sfeer van huiselijkheid, een te zeer overtuigd zijn van het eigen gelijk, een drukte om trivialiteiten.

De God die ik aantref in de abdij is anders van karakter. God is er ondoorgrondelijk stil. Bodemloos. Vaak ervaar ik Hem als vreemd, als grote Onbekende. Maar soms ook als verrassend aanwezig en bijna tastbaar als een wonderlijk glanzende bel die zo weer uit elkaar spat. En wat mij zeer bevalt en opvalt: monniken spreken over God in de regel niet vanuit een weten maar vanuit een niet-weten. Hoe opmerkelijk: ze investeren heel hun leven, al hun tijd en ambitie om een dimensie te naderen waarvan ze bij voorbaat weten dat die onkenbaar is.

Als student leerde ik dat theologie antropologie is. Wat over God gezegd wordt, zegt ook meteen iets over de mens. De omschrijving van God heeft direct gevolg voor de omschrijving van de mens. In die lijn doorgedacht vind ik in de abdij niet alleen een andere God maar vond ik ook een ander ‘ik’.

Het spreekt vanzelf dat hier veel zaken wegvallen die anders de dagen vullen. Mijn eigen huiselijkheid, mijn eigen vermeende zekerheden en mijn eigen trivialiteiten krijgen minder voeding. En wanneer bijzaken wegvallen, is er meer kans om tot de kern te komen. Maar juist de kern blijkt in mijn ervaring vaak leeg – of in ieder geval ook ongrijpbaar. Dat is wat abdijleven dikwijls met mij doet: dat ik ervaar eigenlijk in het duister te tasten over wie ik ben en dat ik nauwelijks bodem vind waarop mijn leven staat.

Begrijp je wat ik bedoel? Herken je het wellicht ook?

Het niet-weten over God en het niet-weten over mezelf is niet aangenaam om te ervaren. Toch keer ik me er niet van af. Blijkbaar zit er betekenis of waarde voor me in verborgen. Welke?

Op dit moment weet ik geen beter antwoord dan een vergelijking. Het lijkt op wat mensen motiveert om een voettocht te maken. Waarom laten zij hun comfortabele huizen, hun auto’s, hun goed gevulde koelkasten in de steek om in de natuur te bivakkeren en over steile, ongemakkelijke paden te strompelen – enkel voorzien van een veldfles en wat karige proviand?

Destijds zijn wij ook zo begonnen met onze vriendengroep. In je vorige brief haalde je herinneringen op aan hoe we tot onze verrassing uitkwamen bij een klooster dat niet eens op de kaart stond. En aan de bijzondere ervaringen die we daar hebben opgedaan. Maar ik herinner me ook hoe uitgeput en gespannen ik de uren daarvoor was.

Het is de heftige afwisseling die een voettocht kenmerkt – afwisseling die vooral veroorzaakt wordt doordat veel niet meer onder controle is. Wellicht is dat precies wat trekkers en pelgrims motiveert. Niet langer de werkelijkheid te willen sturen (en daardoor van de werkelijkheid vervreemd zijn) en in plaats daarvan echt contact met de werkelijkheid te maken. En in het verlengde: werkelijk contact met zichzelf en met anderen. Hun verlangen is erop gericht om geraakt te worden – nu eens door de vertwijfeling waarom toch zo’n tocht te ondernemen, dan weer door de verrukking en verwondering waartoe een vrij onderweg-zijn kan leiden.

Ik besef nu ook opeens, dat de oude God van de bijbel een God van zwervers was. En dat de sterk wisselende ervaringen die bij een voettocht horen, juist ook de ervaring kleuren die met deze God werd opgedaan. Van lieflijk en zorgzaam tot hard en afwezig. Een God die nog niet door moraal, ritueel en dogmatiek getemd is.

Wat valt er op te maken uit deze vergelijking? Hopelijk dit: zoals de trekker zich blootstelt aan de (externe) werkelijkheid waar hij geen greep op heeft, zo kom ik in de abdij tot een confrontatie met een (innerlijke) werkelijkheid die ik niet beheers. En zoals de trekker kan besluiten terug te keren naar huis, zo kan ik besluiten terug te keren naar de veiligheid van mijn identiteit waarin ik thuis ben. Maar zolang ik dat niet doe, blijf ik in mezelf in den vreemde.

Dit alles maakt abdijbezoek – anders dan kerkbezoek – spannend, avontuurlijk. Wat niet altijd betekent aangenaam – dat schreef ik al. De eigen identiteit lijkt de meest fundamentele realiteit maar toch is het niet het wezenlijkste dat er te zeggen valt. In de abdij stuit ik in mezelf op iets daaronder: een niet-identiteit zou men in Zen zeggen. Een ruimte waar persoonlijke geschiedenis, voorkeuren, eigenschappen, tekorten, doelen geen rol spelen. De abdij is een plek bij uitstek om me te oefenen met die ruimte in te gaan. Om die niet te vrezen of ervoor weg te lopen. Om er eigen mee te raken.

Ik vrees in deze brief (overigens net als in mijn vorige brief) op onverantwoorde wijze te generaliseren. Toch ga ik daar tot slot nog even mee door. Globaal is mijn ervaring dat de parochie me in-kadert en onvrij maakt en dat de abdij me ont-kadert en zo vrij maakt dat het me innerlijk soms duizelt.

Ben benieuwd wat jij van deze gedachtengang vindt. En of het nog wel gezond is zo te denken.

In vriendschap,

G.

Brief 3, A - G

Dierbare G,

“Dierbaar” schrijf ik omdat “beste” te alledaags klinkt en ik heel dankbaar ben voor deze speciale vriendschap tussen ons.

Vandaag probeer ik te schrijven vanuit de abdij in mezelf. Dus ik zit in mijn spreekkamer, zoals jij die ook kent. Ik legde het schrijfblok klaar en zette mantra muziek op. De CD draait vanuit de Cd-speler in de wachtkamer. Het klinkt als het ruisen van de wind en als het geluid van de golvende zee. Voorbereidingen om de rust de geestelijke instelling te vinden om de pen te laten schrijven. O ja, ik zocht ook een pen die fijn en vloeiend schrijft – hij glijdt over het papier.

Zojuist heb ik de samenvatting van ons vorige gesprek gelezen. Klasse dat we steeds weer die spiegeling terug mogen krijgen. De herkenning in wat geschreven staat en de ontdekking dat de herinnering in mezelf soms net iets anders is. Maar zo gaat dat met alles wat we recent of eeuwen geleden aan elkaar overdroegen. Wat we elkaar door vertellen en hoe de boodschap steeds net iets anders wordt. Ik bedoel anders in woorden. Ik ben er van overtuigd dat de kern, van de kern van de kern van de boodschap, de oerboodschap is, was en zal zijn.

Intussen klinkt de mantra Namasté – “Ik groet jou en de goddelijke kern in jou, namasté”. De mantra van namasté blijft maar klinken, bezongen door vrouwen, door mannen en door mannen en vrouwen samen. Anima en Animus in een universele verbondenheid.

Afgelopen woensdag waren wij naar het volkenkundig museum in Leiden. Daar was de tentoonstelling van de “Helende kracht”. Een ongelooflijke diversiteit van helende vormen, wegen, rituelen, noem maar op. Wat mij opviel was dat ik in al die veelheid in een soort roes raakte van herkenning en vertrouwdheid en hoe een telefoontje van de garage mij weer even heel sterk naar het leven hier en nu trok, maar mij ook duidelijk maakte dat ik in een sfeer terecht gekomen was die hielp te begrijpen dan alleen met woorden overdraagbare kennis.

Ik ontdekte dat de adviseur van deze expositie een man was die aan lager wal was geraakt omdat hij zijn kennis en advies om niet met de mensen deelde. Hij werkte vanuit intuïtie en een ongelooflijke bagage aan kennis en levenservaring. Volgens mij was hij daardoor in staat om een sfeer over te dragen die niet alleen met het verstand te maken is. Zo realiseerde ik mij dat wij als mensen weinig of misschien wel niets zelf uitvinden maar steeds weer herontdekken. Het was er al, héél lang. Ver voorbij mensenheugenis.

Weet je G., ik was van plan deze brief te schrijven eind september vanuit de abdij. Maar er is geen plaats meer voor mij om er deze dagen te logeren. Uiteindelijk leidt deze onmogelijkheid er toe de abdij in mezelf vandaag maar in de praktijk te brengen. Mijn zorg is dat de abdij met dadelijk weer nieuwe oblaten erbij uit zijn voegen dreigt te schieten. De gast van tegenwoordig krijgt al bij voorbaat de te betalen rekening. Dagen, nee maanden van tevoren moet je je al aanmelden. De monniken staan steeds verder af van de gasten. Het is een uitdaging om de ziel van de abdij goed te verzorgen in tijden van tegenspoed maar ook in tijden van voorspoed. Ooit dacht ik wel eens dat een goedlopende kerk zo goed georganiseerd is dat er geen plaats meer is voor de Heilige Geest. En als daar geen plaats meer voor is, dan maken we Christus opnieuw dood en met Hem ook God de Vader.

Dit zou de laatste brief zijn, de derde van deze in het kader van het MPC -project. Het is een markering. Ik hoop dat onze correspondentie mag doorgaan. Geschreven is toch anders dan gesproken. Het een is niet meer dan het andere maar wel anders! Manieren om het uitgedrukt te krijgen in gesproken en geschreven woorden, maar ook in dans, muziek, in een menselijke blik en gebaar. Het project sluiten we af. Maar het proces gaat door. Wat ben ik dankbaar voor deze uitdaging. Wat ben ik blij dat we middels deze correspondentie en niet middels een artikel uitwisselen. Een artikel zou te veel rationeel de vragen beantwoorden.

Welke vraag trouwens? Hoe heeft de “Onnoembare”, de “Al-omtegenwoordige”, de “Al-maker”, de “Alles-Niets”, de “Niets-Alles”, de “Al-ene”, de “Oorsprong en het Einde”, de “Eeuwige”, Hij/Zij met meer dan duizend namen, een plaats in mijn, in ons leven?

Ik kom dan uit bij de vraag: “en hoe brengen wij dit naar de volgende generaties; ja, naar mensen om ons heen die die taal niet verstaan?” Laat ik beginnen met de vraag of “ik wel goed versta?” En wat doe ik eraan om daaraan te werken? Dat authentieke proces hier mee bezig te zijn, daar gaat het volgens mij om en dat is tegelijk het antwoord aan die anderen uit mijn generatie en naar hen uit andere generaties. Zij helpen ons ook antwoorden te vinden en vice versa. Ook hier geldt weer dat “ik” niet de waarheid in pacht heb en dat ik geloof in de werking van de Heilige Geest, die soms langs heel onverwachte weg werkt.

We zeiden de vorige keer dat wij ook kinderen van een bepaalde tijd zijn en daardoor elkaar kunnen verstaan, maar ook woorden en taal gebruiken die anderen niet kunnen vatten. Ik vermoed dat je brief aan jouw werkgever ook het gevaar loopt dat jouw boodschap misverstaan wordt of misschien juist niet en heb je een nieuwe beweging teweeggebracht. In ieder geval heb je je mond opengedaan op een moment dat je vond dat je moest spreken. Zeg het, ook al ben je onzeker of het werkelijk gehoord zal worden en om zijn merites gewaardeerd. Prima om te ontdekken dat het niet meer gaat om wat het oplevert, maar om de intentie en het weten dat de tijd er is om dit te schrijven, te zeggen. Zou dit het werk van de Heilige Geest genoemd mogen worden?

Volgens mij heb je werken vanuit je eigen geest, soms zelfs vanuit je eigen drift. Maar ook werken vanuit de Geest met een hoofdletter “G” en uiteindelijk of in den beginne werk vanuit de Heilige Geest. Het is de intentie die de boodschap bepaalt, niet zozeer de verbale juistheid/formulering. C’est le ton qui fait la musique. De muziek kan technisch volledig juist en knap gespeeld zijn en toch… Het mist de ziel die nodig is bij de klinkende muziek, maar ook in de boodschap van mens naar mens en van mens naar God en God naar mens.

Tot zover voor dit moment Guus. Misschien volgt er een tweede gedeelte. In ieder geval mocht ik zojuist vanuit de abdij in mezelf werken met dank dat er geen plaats in ‘mijn’ abdij was, met dank aan de deze week geplande Zen-week die niet gepland kon worden. Met dank aan M. die naar een vergadering moest, met dank aan de tuinman die in de tuin werkt en waardoor ik allerlei klusjes vandaag niet hoef te doen, met dank aan mezelf dat ik de discipline opbracht en de sfeer creëerde om te gaan schrijven en met dank aan jou, G, aan wie ik kan schrijven.

Ps: ik merk dat ik allengs, bij het schrijven, volgens mij een steeds slordiger en mogelijk onleesbaar handschrift krijg, maar dat betekent niet dat ik me steeds meer onleesbaar wil maken. Het gaat om het elkaar deelgenoot te maken van onze Weg, onze Wegen – Bonne Route.

Be blessed, my friend. Pax et Bonum.

Brief 3, G – A

Beste A,

Opnieuw ben ik geraakt door wat je schrijft. Je woorden vormen een geheel eigen combinatie van vertrouwen en kritische zin. Die combinatie merk ik vaak bij je op. Ik waardeer en bewonder je erom.

“Hoe geef jij de traditie door?” – is de vraag waarmee we voor deze derde en laatste briefwisseling werden uitgedaagd. De vraagstelling suggereert een prestatie: vertel nu maar eens hoe jij dat doet! Het vertrouwen dat ik bij jou aantref is een relativering van die prestatiekant. Doorgeven is in jouw benadering geen zaak van kennisoverdracht. Het is meer de ander laten (her)ontdekken. Het is afhankelijk van de werking van de Geest. De eigen rol in dit proces is beperkt. Het enige dat je zelf werkelijk kan doen is authentiek zijn. In je brief ervaar ik dat authentieke met name aan hoe je op het eind je dankbaarheid verwoordt – dankbaarheid voor alles wat er op dit moment in je leven gegeven is. Misschien is het doorgeven van een houding van dankbaarheid nog wel fundamenteler (en eenvoudiger?) dan het doorgeven van de religieuze traditie.

Maar je diepe vertrouwen maakt je nooit onkritisch. Integendeel. Je dierbare abdij noch de kerk spaar je als het een geoliede machine dreigt te worden of te gemakkelijk succesvol. Opvallend eigenlijk, succes lijkt authenticiteit snel te bedreigen. En omgekeerd: het niet belast zijn met succes lijkt de ruimte van authentiek te zijn te vergroten. “Succes is geen godsnaam” leerde ik ooit. God wordt de rechtvaardige genoemd, de barmhartige, de vergevende, de liefdevolle, de lankmoedige. Maar nooit de succesvolle.

Ik schrijf je wederom vanuit een kamer in het gastenhuis van de abdij. Ik herinner me de eerste keer dat ik hier kwam. Dat was in de zomer van 1973. Ik was een 19-jarige student en had kort daarvoor mijn eerste seksuele ervaring gehad. Daarvan was ik buitengewoon onder de indruk. Maar tegelijk was ik ook teleurgesteld. Ze bracht niet de totale vervulling die ik ervan had gehoopt. Het abdijbezoek destijds confronteerde me met een manier van leven die er van uitgaat dat geen enkele aardse, tastbare werkelijkheid uiteindelijk vervulling kan geven; en met een inzet om die vervulling op een niet-aardse, een spirituele wijze na te streven. Dat trof me. Al zie ik terugkijkend hoe naïef en dromerig ik in die tijd was, deze kwestie is me toch altijd bezig blijven houden. Ik geloof dat de ervaring van onvervuldheid de aanleiding kan zijn om open te gaan voor een spirituele zoektocht. En in het kader van de vraag ben ik benieuwd of een nieuwe generatie deze ervaring herkent. En zo ja, wat dan de respons is. Is ervaring de drijfveer om meteen op zoek te gaan naar weer andere vervullingen – met het risico van teleurstelling en wellicht op den duur ontgoocheling?

En anderzijds: is de religieuze weg te zeer verbonden met de verdenking van illusie dat de ervaring van onvervuldheid niet meer kan openen voor het radicaal andere antwoord dat een christelijke benadering biedt?

In de huidige fase van mijn leven zie ik ook een heel andere mogelijkheid om de vraag hoe religie door te geven te beantwoorden. Een tegenovergestelde mogelijkheid eigenlijk. Ik leef nu veel minder vanuit een besef van tekort maar vanuit een besef van te veel. Het leven lijkt me nu eerder een vat dat voortdurend overstroomt. Niet dat er zulke spectaculaire dingen gebeuren. Helemaal niet. Het zijn de simpele gegevens van het leven – het licht en de lucht, stilte, kleur en muziek, de tijd, eten en drinken, familie, vriendschap en liefde, ja de sensatie zelf te leven. – , waar ik me soms ongelooflijk gelukkig en rijk me voel. Dit is ook een reden waarom ik zo graag hier ben. Monniken doen eigenlijk niet anders dan aanhoudend dankzeggen voor alles wat gegeven wordt. En opnieuw is de vraag of die ervaring over te dragen is aan een nieuwe generatie of door hen herkend wordt.

Laatst hoorde ik iemand opmerken: “ik ben verdrietig om het verdwijnen van het christelijk narratief omdat het me van kinds af zo vertrouwd is – maar moet het daarom blijven?”  Zo kun je er natuurlijk ook naar kijken. Mij bevalt in die blik de ontspanning. Maar toch onderschrijf ik de uitspraak niet helemaal. Want het gaat, denk ik, om meer dan veranderlijkheid die nu eenmaal onontkoombaar met het bestaan verbonden is. Het gaat ook om een toegang tot geluk die dichtslibt. Met het verdwijnen van de christelijke stem vervalt een tegengeluid van een consumptiecultuur. Daarmee is het welzijn van individuele personen gemoeid en mogelijk zelfs de duurzaamheid van de aarde waarop wij mensen zijn aangewezen.

Eigenlijk zijn het enkel fragmenten van een antwoord die wij vinden op de vraag naar geloofsoverdracht. Een totaal antwoord ontbreekt. Daarom ben ik zo blij met de vorm die we dankzij jou voor onze bijdrage aan het MPC project hebben gevonden. Een briefwisseling is een prachtige manier om eigen overwegingen te delen en te onderzoeken zonder de druk van een volledige samenhang te schrijven. Een briefwisseling is ook een prachtige manier om ons binnenste aan elkaar open te leggen en onze vriendschap te verdiepen. Graag ga ik ook buiten het project hiermee door.

In verbondenheid,

G.

Over de auteur

G & A

In the course of the project Monastic Pastoral Care talks took place with two members of a group of friends who, for many years now, go on pilgrimage together. Challenged by the topics discussed, these two friends decided to write each other a couple of letters on their religious search. Both gentlemen were surprised by the direction this exchange of letters went and by the fact that the writing of these letters was so different from their ususal verbal form of contact. The letters show the thoughts and deliberations of two more or less random people but their thoughts and feelings will be recognisable for a large group of people and perhaps be also helpful in the individual quest of others.